Organization theory H1 & 2. DEELTOETS
Organogram= wie is eindverantwoordelijk? -verticale en horizontale differentiatie.
Organisaties voegen waarde toe. Het zijn entiteiten die doelgericht zijn, gestructureerd/
gecoördineerd/ verbonden met externe omgeving.
Organisaties bestaan uit mensen en hun onderlinge relaties.
Profit-organisaties: maken van winst en het produceren van goederen/ diensten die
vertrouwens van de aandeelhouders behoudt.
Non-profit organisaties: managers houden zich bezig met financiering verkrijgen/
concurrenten. Verenigingen/ stichtingen/ goede doelen.
Belang van organisaties:
-middelen samenbrengen om gewenste doelen te bereiken
-produceren
-innovatie
-nieuwe technologieen toepassen
-inspelen op de omgeving
-waarde creeeren
-inspelen op uitdagingen
Technologie: alle tools/ technieken/ systemen die nodig zijn voor de transformatie van input
naar output.
Kern technologie: nodig om toegevoegde waarde te leveren. (Koffiemaker voor
koffiebedrijven, maar niet voor een supermarkt)
Uitdagingen laten organisaties denken van wat van belang is:
globalisering: organisaties zijn verbonden, locaties in verschillende landen
ethiek- ecologische duurzaamheid
MVO, duurzaamheid
snelheid van reageren op klantvraag: innovatie om mee te gaan met trends
digitalisering
diversiteit: vergrijzing en verschillende culturen
Logistiek veel uitdagingen:
milieu: uitstoot
sociaal: slechte werkomstandigheden, vergrijzing, congestie
economisch: medewerkers moeilijk te vinden
Organisatietheorie: structuur-ontwerp, verandering- cultuur.
Hoe kunnen de bedrijven waarde toevoegen en de uitdagingen aan?
,Gesloten systeem= focus op eigen organisatie. Effectiviteit komt vanuit het interne ontwerp.
open systeem= aandacht voor de rol in de keten en de omgeving.
Subsysteem= focus op specifieke functies binnen het bedrijf.
Organisaties spelen een rol in een distributieketen.
Supply chain management: managen alle activiteiten die een rol spelen in het
transformatieproces.
Transformatieproces: organisatie krijgt input binnen (informatie, goederen, energie) en
transformeren dit tot output aan de omgeving (eindproducten, dienst, halffabricaten)
-MPO (Material Processing Operation) : verwerken materiaal
-CPO: (customer processing operation): dienst, bijvoorbeeld kapper
-IPO: (information processing operation): informatie, bijvoorbeeld verzekering.
Mensen zijn de basiscomponenten van een organisatie.
Topmanagement: CEO, directeur
middenmanagement: aansturing op hun niveau
uitvoerende organisatie: belangrijkst, alle stappen in het transformatieproces
supportorganisatie: technische en administratieve: technologische ontwikkeling en soepele
werking.
Dimensies van het ontwerp van een organisatie:
structureel:
formalisatie: strenge regelgeving
specialisatie: welke taken verdeeld in verschillende banen
-hiërarchie: wie aan wie verantwoording
-(de)centralisatie: wie maken de keuzes, centralisatie doet de top dit
-professionalisering: goede opleiding, kwaliteit
-personele ratio’s: het inzetten van mensen op verschillende functies/ afdelingen.
Contextueel:
-organisatorische technologie: tools, technieken en acties om inputs outputs te maken
-omvang: alles buiten de omgeving (klanten, overheid, industrie)
-doelen/ strategie: doelen van de organisatie. Strategie: hoe deze doelen halen?
-organisatiecultuur: normen, waarden, regels werknemers, ongeschreven regels.
Efficiëntie: zo min mogelijk middelen voor een zo hoog mogelijke output.
Productiviteit: output/input.
Effectiviteit: de mate waarin de organisatie zijn doelen behaalt. Rekening houdend met de
wensen van de stakeholders.
Stakeholders: belanghebbenden van een organisatie en invloed kunnen hebben.
-intern: medewerkers, eigenaar, managers, aandeelhouders
-extern: klanten, leveranciers, maatschappij, overheid, vakbonden, publiek
Shareholder: aandeelhouder. Vroeger belangrijkste stakeholder, nu wensen alle stakeholders
belangrijk.
, Organisatiemodellen:
-middeleeuwen: gilden
-18e eeuw: arbeidsdeling
-1911: Klassieke managementtheorie. Fayol. Er is maar 1 goede manier om te organiseren,
met duidelijke verdeling, formeel, standaardisatie, hiërarchie en autoriteit en specialisatie.
-1917. Taylor. Wetenschappelijke management. Alle verantwoordelijkheid ligt hier bij de
manager, centralisatie, machine met standaardprocedures, efficiëntie, wetenschappelijke
methodes. >massaproductie en Veel weerstand van personeel en geen creativiteit.
-contingency en theorie van Systems. Er is niet maar 1 goed systeem, hangt af van de
omstandigheden. >meer aandacht voor de mens, communicatie en interactie.
-industry 5.0. Robot en mens samenwerken. Mens proactief/creatief en robot productief.
H3
Topmanagement:
interne omgeving:
Sterktes, zwaktes, toegevoegde waarden, leiderschap, historische prestaties.
Externe omgeving:
kansen, bedreigingen, onzekerheden, beschikbaarheid van middelen
Strategische richting: missie en officiële doelen formuleren. Operationele doelen en
competitieve strategie.
Operationele doelen beschrijven specifieke uitkomst die te meten zijn en vaak gekoppeld
zijn aan korte termijn. Gerelateerd aan:
-overall prestaties
-middelen (Resource goals: de aanwinst van benodigd materiaal/financiële bronnen van de
omgeving)
-afzetmarkt (Marktdoelen hebben betrekking op het door de organisatie gewenste
marktaandeel of marktpositie)
-ontwikkeling medewerkers
-innovatiekracht
-efficiëntie
Dit leidt tot het ontwerp van de organisatie. (Hiërarchie, regels, afdeling)
Als je dit weet kan je de effectiviteit gaan meten en kan je de strategie realiseren.
Dit gaat continu door, het is een loop.
Missie= waarvoor besta je als organisatie? Wat zijn officiële doelen?
visie= wat wil je bereiken als organisatie?
strategie= hoe ga je dat bereiken?
Kerncompetenties= welke vaardigheden en kunde is nodig voor de waarde creatie?
-mensen in de organisatie, grond, kapitaal, fabrieken, merken, reputatie, aansturing.