Paragraaf 1
De aarde is 1 van de 9 planeten die rond de zon draaien. Zonder de zon is er geen leven op aarde mogelijk. Behalve
de aarde cirkelen er nog 8 andere planeten rond de zon, namelijk: Mercurius, Venus, (de aarde), Mars, Jupiter,
Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto. Samen vormen ze 'ons' zonnestelsel. De zon is slechts één van de miljarden
sterren waaruit dit zonnestelsel, het Melkwegstelsel, bestaat. Dit betekent dat er dus miljarden zonnestelsel in de
Melkweg zijn. In het heelal zijn er weer ontelbare van dit soort sterrenstelsels.
Mercurius, Venus, de aarde en Mars vormen de binnenplaneten van ons zonnestelsel. De aarde is de grootste van de
vier. Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus zijn de buitenplaneten. In tegenstelling tot de binnenplaneten die uit
steen bestaan, zijn dit gasplaneten. Pluto is een dwergplaneet.
De ouderdom van de aarde wordt geschat op 4,6 miljard jaar. Geologen hebben deze enorme hoeveelheid tijd
aangegeven op een geologische tijdschaal. De tijdschaal is onderverdeeld in tijdperken, perioden en tijdvakken. Het
onderscheid tussen tijdseenheden wordt gemaakt op basis van kenmerkende planeten en dierenleven voor een
bepaald tijdperk of op basis van karakteristiek gesteente.
Aanvankelijk was er alleen een relatieve tijdschaal. De volgorde van de tijdperken was bekend, maar de werkelijke
ouderdom in jaren kon niet worden vastgesteld. Om de volgorde van perioden vast te stellen, maakte men gebruik
van fossielen die kenmerkend zijn voor een bepaald tijdvak.
Pas later kon er een vrij nauwkeurige schatting worden gemaakt van de werkelijke ouderdom van het geologische
materiaal, door gebruik te maken van het radioactieve verval van gesteenten. Door deze absolute
ouderdomsbepaling was het mogelijk jaartallen te koppelen aan de relatieve tijdschaal.
De aarde is opgebouwd uit een aantal bolschillen: de kern, de mantel en de korst. De bolschillen worden van binnen
naar buiten steeds lichter en ze gaan vrij abrupt in elkaar over.
Binnen in de aarde zit de kern, die waarschijnlijk bestaat uit een mengsel van nikkel en ijzer. Ondanks de hoge
temperatuur van ongeveer 4.700°C, is het daarbinnen door de hoge druk vast. De druk in de buitenkern is lager en
daardoor moet je hem min of meer vloeibaar voorstellen.
Om de kern ligt de mantel, die ruwweg uit 2 delen bestaat: de binnen- en buitenmantel. Ook hier is weer een
verschil in aggregatietoestand (vast of vloeibaar). De binnenmantel gedraagt zich als een vaste stof. De buitenmantel
is 'taai-vloeibaar' of plastisch. De binnen- en buitenmantel bestaan uit siliciumverbindingen met veel ijzer en
magnesium.
Boven de steenachtige afgrenzing van de buitenmantel ligt de aardkorst. De aardkorst bestaat uit gesteenten die
grotendeels verbindingen van zuurstof met ijzer, calcium, magnesium, natrium en aluminium zijn. De dikte van de
aardkorst onder de oceaan varieert tussen 7 en 10 km, onder continenten tussen 35 en 40 km en onder grote
gebergten kan het oplopen tot 70 km.
De grens tussen de korst en de mantel wordt de Moho-laag genoemd (Mohorovicic-discontinuïteit). De zuurstofrijke
gesteenten van de korst en de zuurstofarme gesteenten van het vaste buitenste deel van de mantel vormen samen
de lithosfeer (steenschaal). De lithosfeer is tussen de 100 en 150 km dik en wordt onderverdeeld in de continentale
korst en de oceanische korst. Omdat de continentale korst bestaat uit graniet, wat een soortelijke massa heeft van
2,8, en de oceanische korst bestaat uit basalt, wat een soortelijke massa heeft van 3,0, zal de oceanische korst onder
de continentale korst schuiven omdat deze zwaarder is.