Engels Les 4-5
PABO 2, Periode 2
Lesson 4
Je kunt battleship doen met de leerlingen, deze kun je zelf maken met andere dingen, wat je wilt.
Bijvoorbeeld 2 3 4 en dieren. (Zie de pp). Het is een fijn spel omdat je 2 zinnen en 2 antwoorden hebt
die de leerlingen geven, de nummers en dieren die veranderen allen.
Als je woorden aan wilt leren kun je de methode aanhouden of kiezen welke je wilt aanleren. Als je dit
zelf beslist moet je kijken of je wilt dat de leerlingen het leren schrijven of uitspreken. Met een
methode moet je dan ook zelf goed besluiten of de dingen relvant zijn
Opbouw van de les:
Basic Vocabulary; wat moet iedereen weten na de les. (Simpele woorden)
Extended vocabulary: de woorden die de meeste kinderen moeten weten na de les. (simpel woord met
er een ander woord bij geplaatst)
Challenge words: woorden een aantal kinderen moeten kennen na de les, vaak de kinderen met hoog
niveau.
Fixed notion is wat vast staat, het stukje van de zin die niet te veranderen is. De variable notions zijn
de woorden waar je mee kunt veranderen.
I’d like a coke
(Piraten les)
hat, sea, hook, ship, skull, deck, sailor, map, coins, gold, pirate, flag,
parrot, island, cannon, treasure map, shipwreck, mermaid, spyglass, compass, captain, gunpowder,
treasure chest, eye patch, stirring wheel, wooden leg, plunder, mutiny,
The fixed notion could be: I can see …., The pirate has….,
Lesson 5
The four phase model: How you build up the lesson.
1. Introductiefase:
Het voorbereiden op het thema, en de te leren taal is het doel in deze fase. Het is een
receptief, het is luisteren en lezen in deze fase. De leerlingen zijn meer aan het ontvangen. Je
bent ze aan het voorbereiden op input. Je geeft ook al input in deze fase. Je kunt een liedje of
woordweb gebruiken als activiteit. Ook herhaal je de vorige les -> voorkennis ophalen. Het
differentiëren hangt af van de werkvorm, je kan de woorden lastige vragen of vragen of een
kind het in een zin kan vertellen.
2. Input fase:
Het verwerken en lezen van de input. Het is productief, je biedt nieuwe woorden aan en je
kunt deze verwerken. De verwerkingsopdrachten zijn receptief. Je vraagt niet om output van
de leerlingen, ze geven wel antwoorden maar dit wordt gecontroleerd gedaan. In deze fase
hangt het ervan af wat je vraagt aan de leerlingen. Het differentiëren binnen deze fase kun je
doen door verschillende vragen te stellen. Je kunt kinderen met verschillende niveaus samen
laten werken of juist per niveau de groepen verdelen. (Leerlingen leren meer als je ze mixt)
3. Oefen fase:
De leerlingen oefenen de nieuwe stof met gesloten tot open oefening. De receptieve
opdrachten gaan over tot productieve oefeningen doen. Je herhaald de vorige les, je gaat
verwerken op vorm en inhoud. Je kunt bijvoorbeeld ‘fill in the blank’ doen. Benoemen van
plaatsjes. Het invullen van kleuren en het herhalen dat hoort dan binnen deze fase. Je kunt
differentiëren door langere zinnen aan te bieden, of ze zelf een zin laten produceren. Niveaus
van de opdrachten en snelheid variëren. Dingen koppelen aan wat je ziet in het lokaal, ‘what
else is green?’ Als kinderen iets moeten invullen is het de oefenfase.
4. Transfer fase: Verdiepingsfase
- Wat gebeurt er in de fase? Toepassen van de nieuwe kennis, samen met de al aanwezige