Samenvatting Nederlands burgerlijk
procesrecht
Hoofdstuk 1; Algemene inleiding
1.1 Rechtsterreinverkenning
Kenmerkend voor het burgerlijk procesrecht is een zekere dwangmatigheid.
Dwangmatig in de zin dat de ene persoon de ander kan dwingen tot een procedure en tot
het ten uitvoer leggen van een uitspraak in die procedure.
Daarnaast is een rechtsgevolg in het geheel niet buiten de overheidsrechter om te
realiseren, de overheidsrechter heeft een monopoliepositie.
Te onderscheiden valt:
a. Het subjectieve recht, de materiële aanspraak van de schuldeiser;
b. Het vorderingsrecht, het recht om zonodig in rechte aanspraak te maken op een
subjectief recht;
c. De rechtsvordering, de processuele handeling zelf.
Hoofdzakelijk kent Nederland twee soorten civiele procedures: de dagvaardingsprocedure
en de verzoekschriftprocedure, die ook wel als rekestprocedure wordt aangeduid.
De dagvaardingsprocedure en verzoekschriftprocedure verschillen in de eerste plaats qua
rechtsingang: de dagvaarding wordt namens de eisende partij door een
gerechtsdeurwaarder aan de wederpartij uitgebracht en is ook aan die wederpartij gericht.
Het verzoekschrift wordt door de verzoeker ter griffie ingediend en is aan de rechter gericht.
Verder kent de dagvaardingsprocedure meer formaliteiten dan de verzoekschriftprocedure.
Bovendien ligt het accent bij de dagvaardingsprocedure iets meer dan bij de
verzoekschriftprocedure op de schriftelijke in plaats van de mondelinge vorm. De
verzoekschriftprocedure verloopt in het algemeen sneller en is goedkoper dan de
dagvaardingsprocedure. De dagvaardingsprocedure is echter met meer procedurele
waarborgen omkleed en zal dus minder foute beslissingen opleveren.
Het burgerlijk procesrecht ziet op de contentieuze jurisdictie als op de voluntaire
jurisdictie. De contentieuze jurisdictie ziet op uitspraken in geschillen tussen partijen, bijv.
over een koopovereenkomst. De voluntaire jurisdictie strekt niet tot bepaling van
rechtsbetrekkingen die in geschil zijn, bijv. de benoeming van een voogd.
Voluntaire jurisdictie vindt meestal plaats op basis van verzoekschriftprocedures,
contentieuze jurisdictie meestal op basis van dagvaardingsprocedures.
Het burgerlijk procesrecht kent verschillende functies:
1. Rechtsverschaffingsfunctie. Zij ziet zowel op de handhaving van het objectieve recht
(het geheel van rechtsregels) als op de beïnvloeding waaronder handhaving van het
subjectieve recht (rechten van de rechtssubjecten). Het gaat hier om het verschaffen
, van middelen voor het vaststellen, totstandbrengen, wijzigen, beëindigen en
effectueren van privaatrechtelijke rechten en verplichtingen.
2. Bedreigingsfunctie. Dit kan men zien als de stok achter de deur. Er zijn mensen die
pas hun verplichtingen nakomen indien een procedure of beslag dreigt. Vooral de
kosten schrikken veel justitiabelen af. Men moet er echter bedacht op zijn dat de
bedreigingsfunctie door de eiser misbruikt kan worden door meer te eisen dan waar
hij daadwerkelijk recht op heeft.
3. Politionele functie. Bescherming tegen eigenrichting (het eigenmachtig, tegen de wil
van belanghebbenden en zonder toepassing van procesrecht beïnvloeden van
rechten: men neemt het recht in eigen hand).
4. Rechtsontwikkelingsfunctie. Burgerlijke processen stellen de rechter in staat om niet
wettelijk geregelde rechtsproblemen toch op te lossen door jurisprudentiële
regelgeving, om open normen uit de wet in te vullen en onduidelijkheden te
verhelderen en om verouderde wetteksten een actueel relevante betekenis te geven.
De rechtsontwikkelingsfunctie is ook van belang voor niet-procederende burgers
omdat zij hierdoor weten hoe te handelen. Ook al kent Nederland geen
precedentenstelsel, de lagere rechter pleegt zich meestal te houden aan de
beslissingen van de hogere rechter.
5. Rechtseenheidsfunctie. Rechtseenheid bevordert de rechtszekerheid in de zin van
voorspelbaarheid van toekomstige rechterlijke uitspraken.
De Nederlandse civiele procedures duren gemiddeld aan de lange kant.
Kernbronnen van het burgerlijk procesrecht zijn: internationaal verdragsrecht, EU-recht, de
Grondwet, de overige wetgeving, de jurisprudentie, de literatuur, de gewoonte en de
collectieve rechtersregeling (CRR).
,1.4 Hoofdbeginselen
27. Fundamentele eisen
Ons burgerlijk procesrecht dient te voldoen aan een aantal fundamentele eisen. In de
meeste gevallen wordt hier ook aan voldaan.
28. Ontwikkelingen in de hoofdbeginselen
Traditioneel worden de volgende hoofdbeginselen van rechtspraak onderscheiden:
openbaarheid, lijdelijkheid van de rechter, horen van beide partijen, onderzoek in twee
feitelijke instanties, toezicht op de rechtspraak door middel van cassatie, verplichte
procesvertegenwoordiging van partijen en nietkosteloosheid van de rechtspraak.
29. Indeling van hoofdbeginselen
Deelnemers aan een civiel proces moeten zich in en rond dat proces behoorlijk
gedragen, hun gedrag wordt gecontroleerd en het recht wordt geünificeerd.
30. Algemeen zorgvuldigheidsbeginsel
Het zorgvuldigheidsbeginsel is niet heel algemeen in de wet neergelegd. Het valt wel
af te leiden uit enkele bepalingen.
31. Ministerieplicht
Rechters en andere professionele deelnemers in het proces die een monopoliepositie
innemen, hebben in beginsel een collectieve ministerieplicht; collectieve weigering van
rechtspraak en rechtshulp is verboden.
32. Hoor en wederhoor; inhoud en fundering
Art. 19 Rv verwoordt het beginsel van hoor en wederhoor. Ook uit art. 6 EVRM valt
het beginsel van hoor en wederhoor af te leiden. Een partij heeft het recht om zijn mening te
geven, en heeft daarnaast het recht om verweer te voeren jegens de wederpartij. Het
beginsel van hoor en wederhoor omvat gelijkheid van partijen.
34. Uitzonderingen op en grenzen aan hoor en wederhoor
Het oproepen en horen van een partij kunnen achterwege blijven, indien zij daardoor
niet wezenlijk in haar belang wordt geschaad of het belang van de andere partij bij niet-
, oproepen en niet-horen bij wijze van hoge uitzondering zo zwaarwegend is dat het dient te
prevaleren.
De meest voor de hand liggende uitzondering op het beginsel van hoor en wederhoor
doet zich voor als een partij zich ondanks behoorlijke oproeping niet presenteert ten
overstaan van de rechter.
Het beginsel van hoor en wederhoor lijdt ook uitzondering als een der partijen tijdens
de procedure afstand van haar rechten terzake doet.
Tevens bestaan er ook grenzen aan het beginsel van hoor en wederhoor. Met kan niet
eisen dat een partij eindeloos wordt opgeroepen om te worden gehoord.
35. Hoor en wederhoor: betekenis voor andere hoofdrolspelers dan rechters
Partijen hebben de verplichting relevante feiten volledig en naar waarheid aan te
voeren. Advocaten mogen geen feiten die onjuist zijn vertrekken.
36. Onafhankelijkheid: inhoud en fundering
De rechter dient zich onafhankelijk van partijen en derden op te stellen en partijen
onbevooroordeeld en met respect voor hun gelijkwaardigheid tegemoet te treden. Dit
beginsel is neergelegd in art. 6 EVRM, 117 Gw en 36-41 Rv.
De rechter behoort zich in de eerste plaats onafhankelijk van andere staatsmachten
op te stellen. De rechter dient ook onafhankelijk te zijn ten opzichte van partijen, dit noemt
met de onpartijdigheid. Rechters zijn verplicht zich te onthouden van handelingen waardoor
die onpartijdigheid in gevaar kan komen (art. 12 RO, 36-41 Rv).
In art. 7 lid 3 RO vindt men het geheim van de raadkamer terug.
38. Interne toegankelijkheid
Het beginsel van interne toegankelijkheid (er dienen zo weinig mogelijk barrières te
bestaan om het proces zo goed en economisch mogelijk te laten verlopen) vindt men terug in
art. 6 EVRM. Een rechter mag een zaak niet onnodig compliceren door een overbodige
instructie. Daarnaast moet de rechter de optie bieden tot herstel van een vormfout.
Bij het beginsel van externe toegankelijkheid gaat het om de bereikbaarheid van het
civiel proces voor justitiabelen.
39. Openbaarheid
Het beginsel van openbaarheid dient vooreerst de publieke controle: de
openbaarheid geeft enige bescherming tegen partijdigheid, willekeur en onbehoorlijk gedrag
van de rechters. Voorts geeft openbaarheid gelegenheid tot het verschaffen van informatie
aan het publiek. Transparantie kan het vertrouwen in de rechtspraak nader bevorderen.