Adolescence and emerging adulthood
Hoofdstuk 1: introductie
Dit boek neemt een culturele benadering aan ten opzichte van de ontwikkeling in de
adolescentie, want adolescentie is niet alleen een biologisch fenomeen maar een culturele
constructie.
Puberteit = de set van biologische veranderingen die een rol spelen in het bereiken van
fysieke en seksuele volwassenheid. Dit is universeel.
Adolescentie = een periode in het leven tussen het begin van de puberteit en het moment
dat de volwassenheid is bereikt. Jonge mensen ontwikkelen zich en bereiden zich voor om
rollen en verantwoordelijkheden van de volwassenheid op zich te nemen, in hun cultuur.
Ontwikkelingspsychologie = de studie naar hoe individuen ontwikkelen en veranderen
gedurende bepaalde periodes in hun leven.
Sociale psychologie = de studie naar hoe mensen interacteren met anderen en de effecten
van gedrag of de relaties die mensen ervaren.
Adolescentie is cultureel en sociaal construct, dat wil zeggen dat er verschillen zijn in hoe de
volwassen status gedefinieerd wordt en wat de inhoud van de rollen en
verantwoordelijkheden zijn. Ook het tijdsbestek van deze periode kan verschillen.
Emerging adulthood = een nieuw begrip, dat gaat over ongeveer alle personen tussen de
18 en 25.
Adolescentie in Westerse culturen: de geschiedenis
Oudheid
Zowel Plato als Aristoteles zagen adolescentie als de derde levensperiode, na de
kindertijd (0-7 jaar) en de jeugd (7-14 jaar). In de adolescentie (14-21 jaar) zou
redelijkheid voort het eerst worden ontwikkeld.
Plato: omdat de hersenen in de kindertijd nog niet voldoende ontwikkeld zijn, zou
educatie ook pas in de fase van adolescentie moeten plaatsvinden.
Aristoteles: kinderen zijn hetzelfde als dieren; beiden worden gedreven door het
impulsieve genotsdrift (pursuit of pleasure). In de adolescentie worden we alleen
capabel om onze redelijkheid te gebruiken en rationele keuzes te maken. Dit duurt
echter de gehele adolescentie. In die periode komen er ook nog seksuele verlangens
bij en daardoor is mens pas aan het einde van de adolescentie in staat om de reden
boven de impulsen te stellen.
Vroegere Christendom en Middeleeuwen
Zo’n zelfde worsteling tussen redelijkheid en passie kan gevonden worden tijdens het
vroege Christendom. In deze tijd werd adolescentie gezien als een tijd van onschuld
(‘Children’s Crusade’) en deze onschuld zou ook een speciale waarde en kracht
bevatten.
1500-1890
Life-cycle service = jongeren rond de 20 trokken bij een meester in en waren in
dienst voor ongeveer zeven jaar. Dit begon langzaam weg te trekken tijdens de
industrialisatie, waarin de jongeren naar de grote steden gingen. Zonder vrienden en
familie werden zij al gauw een sociaal probleem (criminaliteit steeg enorm).
, Adolescence and emerging adulthood
1890-1920: Age of Adolescence
Pas aan het einde van de negentiende eeuw werd het woord adolescent gebruikt,
hiervoor werd de term youth gebruikt. De verandering in terminologie kwam deels
door de ontwikkelingen die toen plaatsvonden. Er werden wetten opgesteld tegen
kinderarbeid en voor educatie van kinderen. In deze tijd werd de definitie van
volwassenheid anders: ‘nadat de school is afgemaakt’.
Onderzoek naar deze leeftijdsfase werd steeds populairder, vandaar de naam ‘Age of
Adolescence’. G. Stanley Hall is de vader van deze studie. Daarnaast was hij ook
één van de initiatiefnemers van de child study movement = een beweging die groot
voorstander was van wetenschappelijk onderzoek naar de ontwikkeling en de
verbetering van condities van kinderen en adolescenten.
Zijn ideeën waren gebaseerd op het concept van recapitulation = de ontwikkeling
van elk individu gaat ongeveer hetzelfde als de evolutionaire ontwikkeling van het
menselijk ras als geheel.
Naar de fase van adolescentie refereert hij met de term storm and stress = een tijd
van stemmingsverstoringen, conflicten met ouders en antisociaal gedrag.
Lamarckian = referentie naar het gedachtegoed van Lamarck, populair in de late 19e en
vroege 20e eeuw, dat stelt dat evolutie plaatsvindt als resultaat van geaccumuleerde
ervaring. Organismen geven hun kenmerken door aan de volgende generatie in de vorm van
herinneringen en verworven kenmerken.
Adolescence and emerging adulthood
G. Stanley Hall heeft de leeftijdsgroep van de adolescentie gedefinieerd van 14 tot en met 24
jaar. Dit is sindsdien behoorlijk veranderd; nu gaat men uit van 10-18 jaar. Hier zijn twee
verklaringen voor.
De eerste betreft de afname van de leeftijd die gekoppeld is aan het begin van de
puberteit. De menarche (de eerste menstruatie) komt tegenwoordig op vroegere
leeftijd voor en de puberale veranderingen beginnen over het algemeen al twee jaar
eerder.
De tweede verklaring is een sociale verandering: de meeste kinderen gaan
tegenwoordig tot ongeveer hun 18e naar de middelbare school en het einde hiervan
wordt ook meteen gezien als het einde van de adolescentie.
Na deze leeftijd gebeurt er toch ook nog best wel veel (belangrijke dingen, die invloed
hebben op de toekomst), dit wordt dan ook de emerging adulthood genoemd (18-25
jaar).
Er zijn vijf karakteristieken van de emerging adulthood:
Identiteit verkennen: er worden verschillende mogelijkheden wat betreft liefde en
werk onderzocht en hieruit worden keuzes gemaakt, waardoor de identiteit steeds
meer gedefinieerd wordt. Adolescenten krijgen een beter beeld van wie ze zijn en wat
hun sterke en zwakke punten zijn, welke normen en waarden ze belangrijk achten en
hoe ze passen binnen de maatschappij om hen heen.
Instabiliteit: doordat er steeds verschillende mogelijkheden worden uitgeprobeerd is
het leven van adolescenten zeer onstabiel. Dit uit zich bijvoorbeeld in het vaak
verhuizen.
Op zichzelf gefocust: er wordt vooral gefocust op het opdoen van kennis,
vaardigheden, ervaringen en zelfbegrip, dat later in het leven allemaal van
toepassing is. Doel hiervan is op eigen benen leren staan, en zelfvoorzienend te
worden. De focus op zichzelf is normaal, gezond en tijdelijk.
Men voelt zich ergens ‘tussenin’: men voelt zich niet volledig adolescent, maar ook
niet volledig volwassen.
, Adolescence and emerging adulthood
Er zijn veel mogelijkheden: de wereld ligt aan je voeten, alles is eigenlijk mogelijk! Dit
resulteert in veel hoop en hoge verwachtingen wat betreft de toekomst. Adolescenten
zullen niet vaak zeggen: “Als ik aan mijn toekomst denk, dan zie ik relatieproblemen,
een saaie baan en een jankbaby voor me”, terwijl dit wel de werkelijkheid kan
worden.
o Het is ‘the age of possibilities’, omdat men de kans heeft om het gezin te
verlaten, maar er is nog geen ander netwerk gevonden. Hier moet wel bij
gezegd worden dat emerging adulthood niet voorkomt in alle culturen. Het
komt meestal alleen voor in geïndustrialiseerde steden, waar belangrijke
verantwoordelijkheden (zoals trouwen) vooruitgeschoven kunnen en mogen
worden.
In dit boek bespreken we de drie periodes: early adolescence (10-14), late adolescence
(15-18) en emerging adulthood (19-25). Hierbinnen worden de biologische, psychologische
en sociale veranderingen besproken die de adolescenten doormaken.
The transition to adulthood
Wat is nu precies de eindleeftijd van emerging adulthood? Wanneer is de overgang
naar volwassenheid compleet?
Dit kun je op verschillende manieren bekijken, zoals legaal (wanneer je mag
stemmen), rolpatronen (wanneer je bepaalde rollen op je neemt die horen bij de
volwassenheid), maar men kan het ook vanuit de jongeren zelf bekijken.
Over het algemeen vinden adolescenten ‘het accepteren van verantwoordelijkheid,
onafhankelijke beslissingen nemen en financieel onafhankelijk worden’ de
belangrijkste markeringen. Deze termen worden allemaal gekenmerkt door
individualisme = culturele overtuiging dat de nadruk legt op de wenselijkheid van
onafhankelijkheid, zelfvoorzienendheid en zelfexpressie.
Deze waarden staan tegenover de waarden van het collectivisme = overtuiging dat
individuele wensen gedempt moeten worden omwille van het welzijn en succes van
de groep (men heeft verplichtingen naar anderen toe).
Dan zijn er ook nog variaties tussen culturen. Antropologen concluderen dat in alle
traditionele culturen het huwelijk symbool staat voor de transitie naar volwassenheid.
In geïndustraliseerde samenlevingen staat het huwelijk bijna onderaan. Een
verklaring hiervoor kan zijn dat traditionele culturen meer waarde hechten aan
interdepence = het web van verplichtingen en verbintenissen in een groep
(onderlinge afhankelijkheid), dan aan individualisme.
The scientific study of adolescence and emerging adulthood
Er zijn veel geschreven teksten waaruit informatie kan worden gehaald, zoals
autobiografieën.
Bij wetenschappelijk onderzoek naar de adolescentie en emerging adulthood, is het
gebruikelijk om de wetenschappelijke methode toe te passen. Dit houdt in:
hypotheses, steekproeven en procedures.
o Een hypothese is een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag.
o Bij het nemen van steekproeven is het belangrijk om een goede sample te
nemen, die representatief is voor de populatie. Als het daadwerkelijk een
goede representatie is, zijn de resultaten generaliseerbaar naar de gehele
populatie.
o De procedure refereert naar de manier waarop een onderzoek uitgevoerd
moet worden. Een aspect hiervan is informed consent. Deze consent form
bevat informatie over hoe het onderzoek is opgesteld en wat het doel van de
studie is.
, Adolescence and emerging adulthood
Methods used in research
Betrouwbaarheid = een methode is betrouwbaar als er een tweede keer, onder
dezelfde omstandigheden, dezelfde resultaten naar voren komen.
Validiteit = een methode is valide als het meet wat het moet meten.
Een eerste methode is de questionnaire (vragenlijst). In de meeste gevallen hebben
deze een closed-question indeling (meerkeuze), soms is er sprake van een open-
question indeling. Meerkeuzevragen zijn makkelijker te analyseren en op deze
manier kunnen grote groepen mensen ondervraagd worden.
De tweede methode is het interview.
o Interviews kunnen gebruikt worden om meer in te gaan op bepaalde
onderwerpen, dit is niet mogelijk bij een vragenlijst. Een ander voordeel van
een interview is dat mensen hun eigen woorden gebruiken.
o Een nadeel van interviewen is dat er een enorme hoeveelheid data uit
tevoorschijn komt en dat dit heel veel tijd kost om (goed) te coderen. Uit zulke
interviews komt kwalitatieve data, dit in tegenstelling tot vragenlijsten, waar
kwantitatieve data uit naar voren komt.
Als derde methode kan er etnografisch onderzoek gebruikt worden. In deze
methode brengen onderzoekers veel tijd door in het veld zelf, tussen de mensen die
ze willen bestuderen. Antropologen zetten hun resultaten meestal in een etnografie,
een boek met observaties.
o Margaret Mead was de eerste antropologe die een etnografie had
geschreven, over het feit dat de storm and stress fase niet biologisch
gefundeerd was.
o Whiting en Whiting zette het Harvard Adolescence Project op, waarin jonge
onderzoekers onderzoek moesten gaan doen in zeven andere culturen.
De vierde methode is biologische metingen. Biologische veranderingen vinden
plaats in de puberteit en daarom wordt hier ook veel onderzoek naar gedaan. Er
wordt veel gekeken naar de timing en het tempo van de ze veranderingen, waarna ze
worden opgemeten en vergeleken.
Als vijfde kan er experimenteel onderzoek gebruikt worden. In de meest simpele
vorm worden er twee groepen willekeurig geselecteerd uit de populatie, waarbij er
één de experimentele groep is en de ander de controle groep en tussen hen worden
vergeleken. Voor interventies wordt deze methode ook vaak gebruikt, om te kijken of
bepaalde interventieprogramma’s werken of niet.
Tot slot de natuurlijke experimenten. Deze worden gebruikt als onderzoekers geen
controle kunnen hebben over de situatie, maar deze wel interessante informatie kan
bieden.
o Een natuurlijk experiment waar veel gebruikt van wordt gemaakt is adoptie.
o Dan zijn er ook nog tweelingstudies. Eeneiige tweelingen (monozygotic/MZ
twins) hebben dezelfde genen, terwijl twee-eiige tweelingen (dizygotic/DZ
twins) de helft van hun genen hetzelfde hebben; dit is het zelfde als gewonen
broers/zussen.
Wanneer de data is verzameld is het natuurlijk tijd voor analyse en interpretatie. Éen
van de sleutelelementen bij het interpreteren van resultaten is correlation versus
causation = een correlatie is een voorspelbare relatie; de ene variabele kan de
andere voorspellen. Maar dit betekent niet meteen dat er ook sprake is van een
oorzaak-en-gevolg relatie.
o Een longitudinale studie zou in dat geval voor opheldering kunnen zorgen,
maar men weet het natuurlijk nooit helemaal zeker.
Als het paper klaar is stuurt de onderzoeker deze naar een vakblad en deze stuurt
het paper weer door naar andere onderzoekers, welke het gaan nakijken, dit wordt
peer review genoemd.