Leertaak zenuwstelsel
Het zenuwstelsel
Een intact en goed functionerend brein ligt ten grondslag aan ons menselijk functioneren
(Zimbardo, 2013; blz.40). Onze activiteiten, emoties en gedrag worden bedacht,
overgewogen, aangestuurd en ervaren in onze hersenen. Omdat sociaal werkers zich bezig
houden met het gedrag van mensen, vooral als dat gedrag problematisch is, en omdat in de
afgelopen decennia erg veel bekend is geworden over de rol van ons brein bij emoties en
gedrag, in het bijzonder bij problematisch gedrag, moet een sociaal werker basale kennis
hebben over de bouw en werking van het brein. Een waarschuwing vooraf is hier op zijn
plaats: kennis van het brein geeft zelden een volledige en bevredigende verklaring van
(problematisch) gedrag. Hetzelfde geldt voor kennis van erfelijkheid. Brein en erfelijkheid
vormen een onmisbare biologische basis voor het menselijk gedrag, maar een mens is meer
dan zijn biologische en chemische substantie.
1. Wat weet je er al van?
Wat zeggen de volgende begrippen jou: neuron, synaps, neurotransmitter, prefrontale
cortex, limbisch systeem, amygdala, autonoom zenuwstelsel?
Hoe ben je "breinkennis" wel eens in je werk tegengekomen?
Heb je leervragen over het zenuwstelsel (in relatie tot de problematiek van je cliënten)?
2. Waarom is dit onderwerp belangrijk voor je?
Kennis van het zenuwstelsel of het brein is zelden direct relevant voor het handelen van een
sociaal werker in de praktijk. Maar breinkennis speelt een belangrijke rol in de verklaring van
veel problematisch gedrag en psychische stoornissen. Hoewel die neurobiologische
verklaring van problemen niet overschat moet worden is het voor een hbo-opgeleide
hulpverlener van belang om enig begrip te hebben van het populaire "breindenken" in de
hulpverlening en op dit terrein niet geheel onnozel te zijn.
3. Wat moet je doen?
Bestudeer uit het boek van Zimbardo par.2.2.1: (de dikgedrukte, onderstreepte zijn
belangrijk) Begrippen die je moet kennen en begrijpen zijn: neuron, motorische en sensorische
neuronen, dendriet, axon, eindknop, synaps en synaptische transmissie, neurotransmitter, receptor,
plasticiteit. Wat je niet hoeft te kennen: afferent en efferente neuronen, actiepotentiaal, gliacellen.
Neuron: Een cel, ook wel zenuwcel genoemd, die is gespecialiseerd in het ontvangen en
doorsturen van informatie naar andere cellen in het lichaam. Een bundeling van een groot
aantal neuronen wordt een zenuw genoemd.
, De vormen en omvang van neuronen zijn verschillend, toch hebben ze allemaal dezelfde
structuur en geleiden ze signalen op de dezelfde manier. Aan de hand van hun locatie en
functie zijn de neuronen op te delen in 3 groepen:
1. Sensorisch neuron: Zenuwcel die boodschappen van sensorische receptoren naar het
centrale zenuwstelsel geleidt.
Sensorische neuronen worden ook wel afferente neuronen genoemd. Ze lijken op
straten met eenrichtingsverkeer, ze geleiden enkel signalen van de zintuigen naar de
hersenen. Bijvoorbeeld: zicht, gehoor, smaak, aanraking, geur, pijn en evenwicht. Bijv.
met je hand voelen of het water warm of koud is.
2. Motorisch neuron: Zenuwcel die boodschappen van het centrale zenuwstelsel naar
de spieren en/of klieren geleidt.
Motorische neuronen worden ook wel efferente neuronen genoemd. Soort de
eenrichtingsstraten die signalen vanuit de hersenen en ruggenmerg geleiden naar de
spieren, organen en klieren. Motorische neuronen geleiden dus alle instructies voor
ons handelen. In het voorbeeld van de kraan: motorische neuronen geleiden de
signalen die je hand sturen om de kraan open of dicht te draaien.
3. Schakelcel: bij het geval van een reflex communiceren sensorische neuronen niet
rechtstreeks met motorische neuronen, dit gaat via de schakelcel.
Schakelcel is zenuwcel die boodschappen van de ene zenuwcel doorgeeft aan de
andere en vooral voorkomt in de hersenen en in het ruggenmerg.
Zie blz. 50 voor een plaatje met voorbeeld.
Dendrieten: Vertakte uitlopers van het cellichaam van een neuron die de informatie
binnenhalen.
Soma/cellichaam: Gedeelte van de cel waar de kern zich bevindt. De kern bevat
chromosomen. Het evalueert de impulsen die het ontvangt van honderden of soms zelfs van
duizenden andere neuronen, vaak tegelijkertijd.
Om deze evaluatie nog ingewikkelder te maken, kunnen sommigen van deze signalen die het
neuron ontvangt, het cellichaam excitatoir maken (signalen die in feite zeggen: ‘vuur!’) of
inhibitoir (‘vuur niet!’). De ‘beslissing’ die het cellichaam neemt, is afhankelijk van het totale
stimulatieniveau, dat weer afhankelijk is van de som van alle binnenkomende signalen. Als
excitatie het ‘wint’ van inhibitie, vuurt het neuron zelf een signaal, dat langs een verzendende
vezel, het zogenoemde axon, wordt geleid.
Zie blz. 51 voor een plaatje -> belangrijk om te begrijpen.
Axon: De lange uitloper van een zenuwcel die de informatie vanuit het cellichaam naar de
eindknopjes vervoert. De informatie verplaatst zich in de vorm van een elektrische lading.