Hoorcollege 1:
1. Koningstijd
753 - 510
2. Republiek
510 - 27 V.C.
3. Keizertijd
27 V.C. - 395 N.C.
De meeste informatie uit de koningstijd weten we
door teksten van Livius, hij leefde echter aan het
begin van het keizertijd, hij schreef dus over iets
wat 700 jaar geleden gebeurd was. Ook Dionysius
schreef hierover, zo heeft hij redevoeringen uit de
koningstijd opgeschreven, hij leefde echter ten tijde
van Livius dus ook niet betrouwbaar.
Romeinen hielden bij welke mannen belangrijk waren, er waren onwaarschijnlijk lange
regeringsperiodes. Bestuursperiodes werden bijgehouden in Rome vanwege het belang van
chronologie. In veel legendes zitten een kern van waarheid. Romeinse instituties werden
zelden afgeschaft, wel werden er dingen bij verzonnen. Het is lastig te zien waar het nieuwe
begint en het oude klaar is. We kunnen wel archeologische vondsten vergelijken met teksten
van Livius en Dionysius. Rome zou op 7 heuvels ontstaan, allemaal eigen gebruiken. Rond
de 6e eeuw voor Christus werd er een gemeenschappelijk plein aangelegd, het Forum
Romanum, en Rome kwam bijeen.
Ten tijde van de koningstijd stond er een koning centraal aan de macht. Hij had zowel
militaire, religieuze als rechtsprekende macht. Deze koning werd gekozen door de hoogste
families van Rome. Deze koning kwam uit een andere stad, de koning kwam dus van buiten.
Veel van de vroege koningen kwamen uit Etrurië. In het beginsel was de functie niet erfelijk,
veel koningen probeerden het echter wel.
Daarnaast was er een senaat, komt van senex, oude man. Dit waren de hoofden van de
hoogste families, patriciërs, dit was een soort geboorte adel. Ook deze groep had een
religieuze taak. Ze dachten voortekenen te kunnen lezen, het vliegen van vogels was enorm
belangrijk. Ook werden vlak voor een veldslag heilige kippen vrij gelaten. Als deze aten zou
de veldslag gewonnen worden. De patriciërs beweerden dat alleen zij dit konden en dat dit
erfelijk was. Zij waren dan ook de enige die het leger konden leiden, andere zouden immers
de tekenen niet kunnen lezen en dan zou elke veldslag verloren worden. Dit hele proces is
auspicia.
Daaronder komt de volksvergadering. Hier waren er 3 van en je ziet hieraan dat de
Romeinen nooit iets afschaffen. Een hiervan was de comitia curiata, deze moest de keuze
voor de koning goedkeuren. Hij was gebaseerd op bloedverwantschap en had rond de 30
afdelingen. De tweede volksvergadering was de comitia centuriata, waarschijnlijk rond 600
V.C. opgericht door een koning. Dit was een legervergadering gebaseerd op vermogen.
Hierin waren 5 of eigenlijk 6 groepen.
, Klasse 1. 98
Klasse 2. 20
Klasse 3. 20
Klasse 4. 20
Klasse 5. 30
Proletariërs 5
De rijkste waren dus veruit het machtigst maar dit werd gezien als een eerlijk systeem. Rond
510 werd de laatste, Etruskische, koning verdreven. De Romeinen stellen een nieuwe
functie in, dit is de functie van consul. In plaats van 1 koning komen er 2 consuls. Hun
belangrijkste taak is het leiden van het leger, verder zijn ze belangrijk voor de rechtspraak.
Ze hadden geen taak op het gebied van godsdienst, hiervoor werd toch nog een koning
gekozen. Het koningschap werd dus eigenlijk een priester functie. De twee consuls hadden
beide een eigen leger, zo kon er nooit 1 iemand de macht grijpen. Ook kregen ze allebei het
vetorecht, ook dit is gericht op het voorkomen van alleenheerschappij. Tot slot mochten ze
maximaal 1 jaar aan de macht blijven.
Rome is gedurende lange tijd zeer onbelangrijk. Ten noorden van de Tiber sprak men de
taal van de Etrusken, ten zuiden van de Tiber waren er zo’n 30 steden die allemaal Latijn
spraken. Deze 30 steden vormden op Rome na een bond. Dit was de Latijnse bond en
Rome was in oorlog met deze bond. In 494 werd een verdrag getekend om de bergvolken
uit de Appenijnen te kunnen verslaan. Verder stond in dit verdrag dat de Romeinen en
Latijnen met elkaar konden handeldrijven zonder moeilijkheden, commercium. Ook mocht
men zonder problemen met elkaar trouwen, conubium. Kinderen uit deze huwelijken kregen
de status en burgerrechten van de vader. Tot slot werd het recht van migratie in het verdrag
opgenomen. Als je vanuit een stad nabij Rome naar Rome toe verhuisde kreeg je
automatisch het burgerrecht. Dit werd migratio genoemd. Rome is dus geen lid van de
Latijnse Bond, het verdrag is tussen Rome en de Latijnse Bond. Hieruit blijkt dat Rome dus
veel makkelijker nieuwe burgers opneemt dan bijvoorbeeld Athene, sommige zeggen dat
hierdoor Rome zoveel groter werd dan Athene. Het kan zo zijn dat Rome hier zo makkelijk in
was doordat nieuwelingen vaak als proletariërs de stad in kwamen en dus bijna geen
democratisch gewicht hadden, de aristocratie had de meeste stemmen en werd er niet door
bedreigd dus werd er niks aangepast. Oftewel, het Romeinse burgerrecht was minder waard
dan het Atheense burgerrecht(?).
Rome stelde niet zoveel voor vanwege de vele spanningen binnen Rome. Alle macht was in
handen van de patriciërs. Ze hadden het consulaat in handen en waren vaakst ook nog
eens het rijkst. Rechtspraak was niet onafhankelijk. Dit wordt het best omvat via het begrip
standenstrijd. De geboortearistocratie, de patriciërs VS de plebejers. Dit waren zowel rijke
als arme Romeinse burgers die volgens de patriciërs niet de voortekenen konden begrijpen.
Het eerste punt van conflict was de eis van de plebejers voor meer rechtsbescherming. Om
dit te bereiken werd er een militaire staking georganiseerd. De plebejers wilden mensen
aanstellen die hun belangen zouden behartigen en ze wilden een eigen volksvergadering
waar patriciërs niet welkom zouden zijn. Daarom werd de concilium plebis opgericht, hieraan
, waren de rijke plebejers het belangrijkst. Dit waren de leiders en werden ook wel de
volkstribunen genoemd, zij waren met zijn tienen. Zij moesten de plebejers beschermen. De
plebejers zwoeren een eed die inhield dat iedereen die een volkstribunen aanraakte mocht
worden gelyncht. Zo dwongen ze een beetje macht en rechtsbescherming af. Het was in het
belang van de plebejers dat de wetten werden opgeschreven, anders konden ze te makkelijk
gemanipuleerd worden. In 450 werd de Wet der 12 Tafelen opgetekend. In deze commissie
zaten veel patriciërs dus het was niet heel eerlijk. Romeinse kinderen moesten dit nog erg
lang uit hun hoofd leren. Een voorbeeld van deze oneerlijkheid is het partis secanto,
schuldeisers mochten schuldenaren doden en in stukken snijden. Ook mochten ze verkocht
worden aan de overkant van de Tiber, het was namelijk niet toegestaan zelf een Romeinse
burger tot slaaf te maken. Dit dwong af dat je als schuldenaar van een andere optie gebruik
zou maken. Je mocht jezelf voor een aantal jaar verkopen om je schuld af te lossen. Zo ook
bij de oog om oog, tand om tand regeling. Zo mocht je iemands botten breken als dat ook bij
jou gebeurd was, tenzij je een financiële schikking zou aangaan. Hier werd dus op aan
gestuurd. In 367 werd het rijke plebejers toegestaan voor het consulaat te strijden. Ze
konden dan het lezen van voortekenen “lenen” van patriciërs. In 326 V.C. werd
schuldgebondenheid afgeschaft, burgers konden niet meer worden uitgebuit, dus dan
opzoek naar een nieuwe groep slachtoffers. Krijgsgevangen voldeden, sociale problemen
opgelost.
Tussen 277 en 276 krijgt concilium plebis meer bevoegdheden.
Nadat de bergvolken verdreven waren en het zuiden niet toegankelijk was voor expansie
keken de Romeinen naar het noorden. Hier waren 12 Etruskische steden. 10 km van Rome
lag Veii, na een beleg van 10 jaar werd deze stad veroverd (406-396). Een gedeelte van de
bevolking werd verkocht, het grondgebied werd geconfisceerd en de andere burgers
moesten verplicht Romeins burger worden. Ze pakken van deze burgers de helft van hun
bezit af, rekruteren hen voor het leger en ze mogen meedoen met de volgende overval. Het
grondgebied van Rome verdubbelde en binnen de Latijnse Bond werden mensen bang, ze
kwamen in opstand tegen de Romeinen in 340, Rome versloeg hen in 338. Hier werd
dezelfde methode toegepast als bij Veii.
Na het veroveren van gebied waren er 5 opties.
1. Annexatie
2. Municipium
1. Veroverde stad blijft bestaan, maar iedereen wordt romeinse burger
2. Met stemrecht of zonder stemrecht
3. Colonia
Dit had vaak een militair karakter, vaak in grensgebieden en erg gevaarlijk. Hier
werden Romeinse burgers geplaatst die het moesten beschermen. Om mensen
hierheen te lokken kregen ze grote stukken landen, moesten wel hun burgerrecht
opgeven in dat geval. Dit is het Latijns recht. Men kon ook burger blijven maar dan
geen land.
4. Overgebleven Latini
5. De rest
Overige bondgenoten, leveren van soldaten.
Legioenen, Bondgenoten