Samenvatting: Kinder- en jeugdpsychiatrie – Frank Verhulst
Hoofdstuk 1: Geschiedenis van de kinder- en jeugdpsychiatrie
Ariès over de middeleeuwen: volwassenwording was een afwezige leeftijdsfase. Kind was een kleine
volwassene. Pas in de tijd van Rousseau, in de 2e helft van de 18e eeuw zou het kind kind zijn
geworden. Rousseau benadrukte de eigen ontwikkeling en de goedheid van het kind.
Erasmus benadrukte in 15e en 16e eeuw wel het belang van liefdevolle omgang met het kind en van
goed onderwijs. Het effect van educatie, vormen en leren op de jeugdige werd onderkend.
Locke (17e eeuw) benadrukte met zijn doctrine van de tabula dat het kind dient te worden getemd.
In de 2e helft van de 19e eeuw werden voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten en voor
mishandelde kinderen gecreëerd.
Samenvattend lijkt in de 18e eeuw, naast de opvatting dat het kind een economisch goed is dat
getraind, gedisciplineerd en getuchtigd moet worden, een nieuw gedachtegoed te ontstaan dat het
kind opvoeding behoeft en dat diens leren niet met dwang gepaard hoeft te gaan. De veranderde
opvattingen in opvoeding zijn een van de bouwstenen die later tot het ontstaan van de
kinderpsychiatrie leiden.
De eerste patiënt was Victor, waarvan Pinel dacht dat hij verstandelijk gehandicapt was en niet op te
voeden zou zijn. Itard dacht dat de jongen nooit genoeg invloed van de beschaving had ondergaan.
Onconventioneel gestoord gedrag is van alle tijden. Psychiatrie kon ontstaan toen mensen dit gedrag
niet langer gingen interpreteren met religie, maar met medische termen.
Van Koetsveld (19e eeuw) onderscheidt in NL de simpele, de idioot en de natuurlijke of geboren
krankzinnige.
In Frankrijk onderscheidde Pinel het verstandelijk gehandicapte kind van het psychotische kind.
Geestesziekten zijn ziekten van de hersenen.
Klinische psychiatrische voorzieningen kwamen in het begin van de 20 e eeuw op in diverse plaatsen in
Europa en Amerika. Tot de jaren ’30 bleef het psychiatrisch denken door erfelijke hypothesen
gedomineerd. Nagenoeg geen geloof in veranderbaarheid. Er was bescherming van het kind,
ontlasting van de ouders, regulatie t.o.v. de maatschappij.
Tramer: ontwikkeling kinder- en jeugdpsychiatrie wordt bepaald door 2 feiten. Het houdt zich
uitsluitend met kinderen bezig (pediatrie) en met de psychische kant (psychiatrie)
Vanaf het begin van de 20e eeuw werden 2 psychotherapeutische referentiekaders ontwikkeld:
psychoanalyse en het behaviorisme (Kleine Albert – modeling, flooding, overrading). De oriëntatie op
de psychiatrie veranderde van het statische, beschrijvende naar het dynamische verklarende. Freud
en Meyer zochten de oorzaken van psychische problemen in het verleden.
Simon en Binet in 1905 1e intelligentietest. Bijzonder was de norm-gerelateerdheid op systematische
wijze.
Antisociaal gedrag, waaronder criminaliteit, ging worden opgevat als een gedragsmanifestatie van
een eraan te grondslag liggende neurose en leidde tot pogingen om het agressieve individu te
behandelen.
In 1919 1e psychiatrische kliniek voor kinderen in NL. De ontwikkeling van de universitaire
jeugdpsychiatrie is tussen 1936-1978 vastgelegd. 1948 is de Sectie Kinder- en Jeugdpsychiatrie
opgericht door 7 psychiaters en sympathisanten. Voor pubers bestond er nog geen enkele
1
,Samenvatting: Kinder- en jeugdpsychiatrie – Frank Verhulst
mogelijkheid voor intensieve behandeling. Tot voor de 2 e wereld oorlog omvatte klinische
kinderpsychiatrie zowel kinderen als jonge adolescenten, hoewel de zorg totaal gericht was op de
behoeften van kinderen. De speciale behoeften van jeugdigen werden niet erkend. Het duurde in NL
tot in de jaren 80 totdat er een geïntegreerd kinder- en jeugdpsychiatrisch hulpaanbod ontstond.
Tussen 1940-1960 vond een omslag plaats. De eenheid van onderzoek verschoof van het individu,
naar het individu in diens context. De gezinstherapie kwam op. Dit interactionele denken had een
lange aanloop. Vanaf de jaren ’80 zijn het interactieve en systematische gedachtegoed niet meer weg
te denken uit de psychiatrische praktijk. De psychiatrie van de zuigeling en peuter is nog steeds
groeiende.
Lang domineerde in het jeugdpsychiatrische wetenschappelijk onderzoek de single case studies.
De overheid forceerde in 1982 de totstandkoming van een landelijk dekkend netwerk van regionale
instellingen voor ambulante geestelijke gezondheidszorg (RIAGG). Was voor volwassenen, ouderen en
kinderen. Ze probeerden te zorgen voor professionaliteit. Dit resulteerde in dat in de jaren ’90 elk
gezondheidszorggebied (>1 miljoen inwoners) één kinder- en jeugdpsychiatrische instelling bezat.
Hoofdstuk 2: Principes van kinder- en jeugdpsychiatrie
Kinder- en jeugdpsychiatrie is het medisch specialisme dat zich richt op het diagnosticeren en
behandelen van kinderen en jeugdigen met psychiatrische stoornissen. Psychiatrische stoornis is een
stoornis met psychische symptomen en/of psychische oorzaken die gepaard gaan met lijden en/of
sociaal disfunctioneren.
De psychiater is in staat om te schakelen tussen het toepassen van op algemene wetmatigheden
rustende wetenschappelijke kennis en het intuïtief-empathisch kunnen begrijpen van unieke
kenmerken en achtergronden van de patiënt. Het gaat hierbij ook om het gezin dat onder de stoornis
kan lijden.
Psychopathologie is de wetenschap of studie va het geestelijk of psychisch lijden.
Ontwikkelingspsychopathologie (term is ontwikkeld door Achenbach) biedt een geheel aan
opvattingen, methoden en vraagstellingen om een beter begrip te krijgen van afwijkend gedrag in het
licht van de ontwikkelingstaken, -stadia en processen die de menselijke groei kenmerken.
Verschil tussen de psychiatrie en psychopathologie: psychiatrie staat het individu centraal en de
psychiater wordt geacht wetenschappelijke kennis toe te passen om hulp te bieden aan de
individuele patiënt. Psychopathologie gaat het om algemeen geldende kennis en om een reductie van
de werkelijkheid om tot verifieerbare en generaliseerbare kennis te komen. De kennis is toetsbaar.
De psychiatrie van kinderen verschilt met die van de volwassenen:
Kinderen en jeugdigen zoeken meestal niet zelf hulp
Kinderen en jeugdigen zijn afhankelijk van het gezin (is ingebed in het gezin om daar op te
groeien en te ontwikkelen)
De ontwikkeling speelt een centrale rol bij het beoordelen van problemen (kinderen zijn
biologisch en psychosociaal onrijp) andere manier van communiceren met kinderen
Gegevens van andere informanten dan de patiënt zelf worden meegewogen
Interventietechnieken en de organisatiezorg voor kinderen en jeugdigen is verschillend in
vergelijking met die van volwassenen
Een psychiatrische stoornis is een stoornis met psychische symptomen en/of door psychische
oorzaken die gepaard gaan met lijden en/of sociaal disfunctioneren.
Onder psychische functies worden gerekend:
2
,Samenvatting: Kinder- en jeugdpsychiatrie – Frank Verhulst
Cognitief (bewustzijn, aandacht, oriëntatie, waarneming, denken, geheugen)
Affectief (emoties)
Conatief (psychomotoriek, motivatie, gedrag, sociaal functioneren)
De begrippen psychisch en psychiatrisch zijn vaak inwisselbaar in gebruik.
De psychologie houdt zich bezig met het psychisch gebeuren in zijn algemeenheid en met psychische
fenomenen en processen over het gehele continuüm van normaliteit tot pathologie, terwijl de
psychiatrie zich richt op het diagnosticeren en behandelen van mensen met psychische symptomen
die gepaard gaan met beduidend lijden en/of sociaal disfunctioneren.
Het morbiditeitscriterium/ziektecriterium = criterium op te bepalen of individu al dan niet een
stoornis heeft. Criterium bestaat uit: klinisch significant syndroom (gaat gepaard met lijden) of
beperking in het dagelijks functioneren. Klinisch significant syndroom: syndroom is groep kenmerken
die samen voorkomen, waarneembare uitingen van verstoorde functies.
Psychiatrische stoornissen zijn cultureel bepaald.
Platonisch gezichtspunt = ziekten worden beschouwd als entiteiten, op zichzelf staande tastbare
verschijnselen
Hippocratische visie = ziekten zijn door de mensen afgesproken concepten.
Het bepalen van de grens tussen gezond en ziek kan worden bepaald door:
Gebruik van somscores (gestandaardiseerde instrumenten/vragenlijsten) bij juiste gebruik
zijn uitkomsten te vergelijken
Klinisch oordeel (als de problemen van individu volgens psychiater voldoen aan aantal criteria
stoornis) diagnostische criteria zijn echter vrij arbitrair
In de psychiatrie gaat het vooral om de ziektebeleving
Empirisch gefundeerde diagnostiek vergroot onderlinge vergelijkbaarheid van gegevens over
patiënten en daarmee communicatie en ontsluit internationale wetenschappelijke kennis over
problemen die een individuele patiënt met anderen deelt.
Classificatie = groeperen van fenomenen op basis van onderscheidende kenmerken van het individu.
Taxonomie = classificeren op basis van intrinsieke verschillen tussen individuen behorend tot
verschillende klassen
Comorbiditeit = het samen voorkomen van twee of meer ziekten in hetzelfde individu
Classificatie van psychiatrische stoornissen is van belang voor
Diagnostische gegevensverzameling
Wetenschappelijk onderzoek
Klinische praktijk en opleiding
Organisatie van zorg
De grootste verschillen tussen de DSM en ICD zijn dat de DSM geen en de ICD wel aparte versies
heeft voor de klinische praktijk en wetenschappelijk onderzoek en dat de DSM met comorbiditeit
omgaat door meerdere diagnosen bij 1 individu toe te staan, terwijl ICD combinatiecategorieën
bevat. DSM en ICD hanteren een benadering waarbij moet worden beoordeeld of iemand al dan niet
voldoende kenmerken of symptomen van een diagnose heeft. Nadelen:
3
, Samenvatting: Kinder- en jeugdpsychiatrie – Frank Verhulst
Als je één criterium tekortkomt en een kind dat net genoeg heeft verschillen waarschijnlijk
weinig in dagelijks functioneren
Categorieën zijn opgesteld aan de hand van discussies onder psychiaters, validiteit?
Diagnostische criteria zijn niet operationeel gedefinieerd
Geen eisen waarop de gegevensverzameling moet plaatsvinden
Gegevensverzameling/assessment = het vaststellen van onderscheidende kenmerken van een
individu
Formele diagnose = toekennen van een diagnostische classificatie
Diagnose in ruimere/bredere zin / multiaxiale/beschrijvende diagnose = het stellen van een diagnose
met inachtneming van context deze diagnose bevat zowel idiografische (individu unieke kenmerken)
als nomothetische (algemene kenmerken) kenmerken
Diagnostische formulering = het beschrijven van diagnosen in ruimere zin
Diagnose = onderkenning, onderscheiding, het nauwkeurig leren kennen
Dimensies verdienen vaak de voorkeur boven categorieën omdat continue scores meer statistische
info bevatten. In veel gevallen kunnen dimensies en categorieën elkaar aanvullen
Multipele informanten, want
Kind kan zich in verschillende situaties anders gedragen
Leerkrachten kunnen gedrag van kinderen vergelijken met leeftijdsgenoten
Mensen kunnen gedrag verschillend interpreteren ze hebben verschillende tolerantie en
perceptie
Informanten verschillen in de invloed die zij op kinderen hebben
Betrouwbaarheid = mate waarin het vaststellen van diagnostische gegevens haalbaar is
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Test-hertestbetrouwbaarheid
Validiteit = informatiewaarde van een diagnose of meetinstrument (meet je wat je wilt meten)
Inhoudsvaliditeit: als de inhoud van het instrument datgene bevat wat het beoogt te meten
Constructvaliditeit: proces van met elkaar verbonden procedures waarmee geprobeerd wordt
kennis te vergaren over bepaald construct
Concurrente validiteit: mate van overeenstemming tussen instrumenten die hetzelfde beogen
te meten
Criteriumgerelateerde validiteit: relatie tussen instrument en extern criterium
Sensitiviteit = percentage kinderen met diagnose dat juist gediagnosticeerd wordt
Specificiteit = percentage kinderen zonder diagnose dat juist gediagnosticeerd wordt
Prevalentie = basismaat om het voorkomen van een stoornis in de populatie te bepalen
P = bestaande gevallen / totale populatie
Puntprevalentie = prevalentie op een bepaald moment
Periodeprevalentie = prevalentie over een bepaalde periode
Life time prevalentie = percentage dat ooit in zijn/haar leven stoornis heeft gehad
Incidentie = aantal nieuwe gevallen met een stoornis in een bepaalde periode
CI = aantal nieuwe gevallen gedurende een periode / totale populatie aan het begin van de periode
4