CONTRACTENRECHT SAMENVATTING
week 1
Rechtshandelingen -> art. 3:33 BW
“Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard”.
Definitie hiervan is het ontstaan, gewijzigd raken of tenietgaan van een bepaalde juridische
relatie. Het lezen van een krant of lopen door het bos zijn menselijke handelingen en geen
rechtshandelingen.
Grondbeginselen van het contractenrecht
- Contractsvrijheid; houdt in dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te sluiten met
wie zij willen, met de inhoud die zij willen, en op het moment wanneer zij willen
(wie,wat en hoe). Er is wel een grens bepaald, waar de uitoefening ervan in een
concrete situatie in conflict komt met een belang van hogere orde -> denk aan art.
3:40 BW-strijd met de openbare orde etc.
- Consensualisme en verbindende kracht (vormvrijheid); tenzij anders is bepaald
kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden en kunnen zij in een of meer
gedragingen besloten liggen. Dit kan ook stilzwijgend, denk aan een knik of een
handgebaar.
- Pacta sunt servanda; afspraak moet je aan houden.
Ontvangsttheorie, ex art. 3:37 lid 3 BW
Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, moet om haar werking te hebben,
die persoon hebben bereikt. Dat betekent in de eerste plaats dat de verklaring die de
wederpartij niet of niet tijdig bereikt, geen werking krijgt.
Een verklaring die nog niet is ontvangen, kan men intrekken door haar met een door
een sneller communicatiemiddel overgebrachte verklaring in te halen. De verklaring
moet dan de wederpartij gelijktijdig of eerder dan de ingetrokken verklaring hebben
bereikt, zie lid 5.
Wilsvertrouwenleer, ex art. 3:35 BW
Kennen we drie voorwaarden voor. Heeft A erop vertrouwd? Was dit vertrouwen
gerechtvaardigd, oftewel is het logisch geweest om deze aanname te maken? En het toe
doen, het feit dat je eraan mocht vertrouwen komt door de wederpartij en niet door een
derde.
- Dat de wederpartij gerechtvaardigd moet hebben vertrouwd, betekent niets anders
dat zij te goeder trouw moet zijn geweest in de zin van art. 3:11; zij kende het
wilsdefect niet en behoefde het ook niet te kennen.
- Aanleiding voor onderzoek kunnen allerlei omstandigheden zijn die minder
waarschijnlijk maken dat de afgelegde verklaring inderdaad is bedoeld in de als zij
lijkt in te houden.
, Overeenkomst, ex art. 6:217 BW
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
Aanbod; niet ieder initiatief dat op het sluiten van een overeenkomst is gericht, is
een aanbod. Van een aanbod is eerst sprake wanneer een voorstel tot het sluiten van
een overeenkomst wordt gedaan, dat alle essentiële elementen van die
overeenkomst bevat, en op grond waarvan de wederpartij met alleen ‘ja’ de
overeenkomst. Daarnaast is volgens art. 7:227 pas sprake van een aanbod indien het
voldoende bepaald is.
Het aanbod kan, behalve tot een of meer personen, ook gericht zijn tot het publiek;
denk aan advertenties, reclameborden etc. Dit noemen we een openbaar aanbod.
Uitnodiging tot onderhandeling; een advertentie van een huis bijvoorbeeld, is een
uitnodiging tot onderhandeling. Bij individueel bepaalde zaken, bijvoorbeeld een
antieke houten stoel op marktplaats. Advertenties op bol.com zijn geen
uitnodigingen, omdat de verkoper een voorraad heeft.
De herroepelijkheid van het aanbod
Een aanbod kan niet meer worden herroepen wanneer het intussen is aanvaard.
Door de aanvaarding is een overeenkomst tot stand gekomen, waaraan de aanbieder
zich niet eenzijdig kan onttrekken.
Een aanbod is onherroepelijk indien het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of
de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt.
De aanvaarding is het ‘ja’ van de wederpartij op het tot haar gerichte aanbod. Aanvaarding
kan in beginsel in iedere vorm geschieden, moet worden gericht tot de aanbiedeer en moet
inhoudelijk overeenstemmen met het nog geldige tot de wederpartij gerichte aanbod.
Tenzij anders is bepaald kan de aanvaarding in iedere vorm geschieden en kan zij in
een of meer gedragingen besloten liggen (art. 3:37 lid 1 BW).
Wanneer iemand als vertegenwoordiger voor een ander handelt, roept hij niet voor zich `´lf
rechtsgevolgen in het leven, maar voor de ander. De vertegenwoordiger valt er zelf in de
verhouding tussen uit. Twee elementen zijn belangrijk voor vertegenwoordiging, zie art 3:60
lid 1 BW.
Bevoegdheid
Moet handelen in de hoedanigheid van vertegenwoordiger of in naam van de
principaal.
Van eigenlijke, onmiddellijke of directe vertegenwoordiging wordt doorgaans alleen
gesproken, wanneer de vertegenwoordiger in naam van de principaal handelt. Handelt de
tussenpersoon niet in naam van de principaal dan noemen we de middellijke
vertegenwoordiging.
Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de
gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten, ex art. 3:60 BW