Hoofdstuk 1
Cultuur = de producten van kunst en wetenschap waarin een land zich onderscheidt van
andere landen. Niet erfelijk
Hofstede cultuur = de collectieve mentale
programmering die de leden van één groep of
categorie mensen onderscheidt van die van andere in
de sociale omgeving.
!! De middelste laag meest problematisch.
Culturele verschillen manifesteren 4 aspecten =
- Praktijk: wat we doen, hoe we iets doen:
Symbolen = tekens, die door de groepsleden
onderling begrepen worden en die eenzelfde
gedrag/reactie oproepen bij de groepsleden. Vlag,
kleding, gebaren, taalgebruik, voedsel.
Helden = personen (levend of dood) zelfs fictief
(Superman) die voorbeeldfunctie hebben voor een
groep. Zangers, tv-presentatoren, sporters.
Rituelen = handelingen (onnodig) die voor de leden van essentiële betekenis
zijn en gezamenlijk uitgevoerd worden (jaarfeesten, levensrituelen etc.).
Ramadan, Koningsdag.
- Waarden: waarom we iets doen, wat goed en fout is
Nationale culturen = de groepen mensen die bij elkaar horen omdat
ze tot een natie horen: Nederlanders, Duitsers, Belgen, Chinezen
(landsgrenzen).
- Regionale culturen: (regio’s)
Sociale culturen = verschillen tussen migranten en verschillen tussen
sociale klassen. Verschillen tussen scholen, gezinnen, bedrijven.
Communicatiemodellen =
- Shannon en Weaver: van persoon A gaat er een boodschap die gecodeerd wordt naar
persoon B. Belemmeringen:
Technische transmissie verloopt niet goed
Repertorium verschilt van de zender en ontvanger
Eenrichtingsverkeer
Context en situatie bepalen waarin je communiceert
Wijze waarop je je stem gebruikt
Woordassociatietechniek = snel reageren op een stimuluswoord.
- Targowski en Bowman: bestaat uit 2 delen:
1
, Wordt weergeven hoe zender, ontvanger en buitenwereld met elkaar
verbonden zijn in de communicatie
Gedeelte waarin is geëxpliciteerd voor hoeveel aspecten zender en ontvanger
op één lijn moeten zitten om de communicatie goed te laten verlopen.
Non-verbale communicatie = is sterk cultuurgebonden.
Bestaat uit bewuste en onbewuste.
L1 Fysische link = fysieke aspecten gebruikt om de boodschap
over te brengen. Zender en ontvanger moeten contact hebben
om te communiceren (face-to-face, papier, telefoon).
L2 Systeemlink = geschiktheid van het systeem om de
boodschap over te brengen (face-to-face, papier, telefoon).
L3 Toehoorderslink = hebben zender en ontvanger de juiste
opvatting over elkaar en komen ze over zoals zij bedoelen?
L4 Sessielink = wordt de boodschap op dezelfde tijd en in dezelfde omstandigheden
verzonden en ontvangen?
L5 Omgevingslink = in welke omgeving wordt de boodschap overgebracht? Wordt die
omgeving door zender en ontvanger op dezelfde wijze ervaren?
L6 Functies- en statuslink = hebben zender en ontvanger dezelfde ideeën over hun eigen
functie en status?
L7 Symbolenlink = worden de symbolen die de zender gebruikt door de ontvanger op
dezelfde wijze geïnterpreteerd als de zender bedoelt?
L8 Gedragslink = interpreteert de ontvanger de communicatie zoals de zender bedoelt?
L9 Waardenlink = hebben zender en ontvanger dezelfde waarden?
L10 Opslaan/terughalen link = hoe wordt de communicatie beïnvloed door vorige
ervaringen van de zender en de ontvanger?
Crosscultureel comminicatieonderzoek = is onderzoek waarbij men nagaat of en in welk
opzicht culturen van elkaar verschillen in communicatiegewoonten. Deze gaat vooraf aan IC.
Interculturele communicatie = onderzoek naar wat er gebeurt als mensen uit verschillende
culturen met elkaar communiceren.
Hoofdstuk 2
Theorie van Kluckhohn & Strodtbeck =
- Er is een beperkt aantal problemen die alle mensen overal
ter wereld hebben en die van alle tijden zijn, waarvoor
een oplossing gevonden moet worden
- Er is een beperkt aantal mogelijkheden om die problemen
op te lossen (waardeoriëntaties)
- Alle mogelijke waardeoriëntaties zijn in alle maatschappijen en in alle tijden
aanwezig, maar maatschappijen verschillen in de keuze die hun voorkeur heef
Cultuurspecialisten =
2
, - Antropologen: Edward T. Hall, grondlegger van het onderzoek naar cultuurverschillen
in communicatie. Culturen kunnen verschillen op basis van tijd, ruimte en context van
communicatie.
- Psychologen: Geert Hofstede en Shalow Schwartz
Hofstede =
1. Machtsafstand
2. Individualisme versus collectivisme
3. Masculiniteit versus feminiteit
4. Onzekerheidsvermijding
5. Langetermijn- versus kortetermijngerichtheid
Shalow Schwartz =
1. Macht
2. Persoonlijk succes
3. Hedonisme (jezelf een plezierig leven
gunnen)
4. Stimulering (spannend, prikkelend leven)
5. Onafhankelijk
6. Universalisme (begrip, bescherming van het
welzijn van mens en natuur)
7. Welwillendheid (behoud en verhoging van het welizijn van je naasten)
8. Traditie (respect voor en geëngageerdheid met oude zeden en gebruiken
9. Conformiteit (terughoudendheid ten aanzien van acties die andere
mensen schaden)
10. Veiligheid en stabiliteit van jezelf en anderen
- Managementdeskundigen: concepten van antropologen en psychologen toepassen
om knelpunten te analyseren. Drie fundamentele problemen van de mensheid die
van cultuur tot cultuur op een andere manier worden opgelost:
A. Menselijke relaties; hierin onderscheidt hij 5 subcategorieën:
B. Tijd
C. Omgeving
Basiswaarden Schein =
- Relatie met de natuur:
- Menselijke activiteit:
- Menselijke natuur
- Relatie met mensen:
- Tijd
- Waarheid en werkelijkheid (inductief dan wel deductief redeneren)
Basiswaarden volgens Kluckhohn en Strodtbeck = vergelijking NL en BEL
1. Wat is de natuur van de mens? Mens is goed
- De grondhouding (positief en negatief)
- Is er verandering mogelijk?
Reclassering en resocialisatie van misdadigers nemen er een belangrijkere
plaats in dan in België.
2. Wat is de relatie van mens tot mens?
3