KH
KLINISCHE PSYCHOLOGIE – psychiatrie een inleiding
HFD 1. Introductie
---Psychopathologie: het deelgebied van de psychiatrie en de klinische psychologie die zich bezighoudt met diverse vormen van
afwijkende emoties, gedachten en gedrag, de oorzaken daarvan en de behandelmogelijkheden. ---
1.1 psychische stoornis = het geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen dat wordt gekenmerkt
door onder andere een storing in het functioneren en (persoonlijk) lijden.
1.2 afwijkend gedrag
Circa een op de twee mensen in NL krijgt op een bepaald moment in zijn leven rechtstreeks te maken met een
diagnosticeerbare psychische stoornis. Wat ‘normaal’ en wat ‘abnormaal’, ‘afwijkend’ of ‘gestoord’ mag heten, hangt
voor een groot deel af van de tijd, de plaats en de persoon, ofwel van de sociaal-culturele omgeving. In de psychiatrie
is er vooralsnog sprake van ‘klinische diagnostiek’. D.w.z. dat het classificeren van psychische stoornissen een klinisch
oordeel vereist: het berust dus niet op de uitkomst van een test of andere onomstotelijke feiten. Bovendien kunnen
deze oordelen in de loop der tijd en van cultuur tot cultuur variëren. Een van de langstlopende debatten betreft
homoseksualiteit. Tot 1973 classificeerde de American Psychiatric Association homoseksualiteit nog als een
psychische stoornis. Een diagnostische classificatie voor mensen die ontevreden en verward zijn over hun seksuele
geaardheid is wel gehandhaafd in de DSM. Het classificatie systeem van de DSM definieert psychische stoornissen op
grond van gedragspatronen die samenhangen met emotioneel lijden en/of significante belemmeringen van het
psychologisch functioneren.
Criteria voor afwijkend gedrag
1. Uitzonderlijk
2. Sociaal afwijkend: rekening houdend met culturele verschillen. Normen zijn relatieve maatstaven en geen
universele waarheden.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit
4. Aanzienlijke emotioneel lijden van de persoon
5. Ongepast of contraproductief gedrag: gedrag dat geen bevrediging, maar onprettige gevoelens oproept,
vinden we over het algemeen afwijkend. Gedrag dat ons beperkt in ons vermogen om bepaalde rollen te
vervullen of dat ons ervan weerhoudt om ons aan onze omgeving aan te passen, kan ook als afwijkend
worden opgevat.
6. Gevaar: voor de betrokkene zelf of voor anderen. Ook hier is de sociale context van groot belang.
1.4 Culturele achtergrond afwijkend gedrag
Concepten van gezondheid en ziekte kunnen in verschillende culturen een ander inhoud en betekenis hebben.
Abnormale gedragspatronen kunnen zich in verschillende culturen op verschillende wijzen uiten. Zelfs de woorden
waarmee we psychische stoornissen beschrijven, woorden als depressie of geestelijke gezondheid, hebben in
verschillende culturen een andere betekenis, of er bestaat helemaal geen equivalent voor.
1.5 Historische veranderingen in de westerse cultuur m.b.t. beeldvorming en behandeling van afwijkend gedrag.
In de laatste eeuwen is het overheersende, maar absoluut niet universele, wereldbeeld langzaam verschoven naar
geloof in wetenschap en rede. In onze cultuur is de visie op afwijkend gedrag dat dit het product is van biologische en
psychosociale factoren. Hoe was dit vroeger?
Hippocrates (ca. 460-366 v. Chr) – hij stelde dat de gezondheid van het lichaam en de geest wordt bepaald door een
evenwicht in de humores, of lichaamssappen: slijm, zwarte gal, bloed en gele gal. Een verstoring in het evenwicht tussen
de humores was verantwoordelijk voor afwijkend gedrag. Hij classificeerde abnormale gedragspatronen aan de hand van 3
hoofdcategorieën: melancholie (buitensporige depressie), manie (uitzonderlijke opwinding) en bezetenheid (tegenwoordig
schizofrenie).
Arabische psychiatrie (8e-16e eeuw) – De Arabieren deden allerlei wetenschappelijke uitvindingen, zoals de algebra. Zij
ontwikkelden ook hun eigen psychiatrie met veel aandacht voor behandelingen, theorieën en diagnostiek. Zo opende het
eerste ziekenhuis speciaal voor geesteszieken in 705 in Bagdad. Typerend in de Arabische psychiatrie was de mensgerichte
benadering van geesteszieken.
Exorcisme en heksenvervolgingen (middeleeuwen) – nam in Europa het geloof in bovennatuurlijke oorzaken weer toe, met
name de doctrine van bezetenheid. De katholieke kerk had exorcisten in dienst, die de boze geesten ervan moesten
overtuigen dat de lichamen van de bezetenen niet langer bewoonbaar waren. De heksenvervolgingen die plaatsvonden
vanaf de 15e-17e eeuw werden uitgevoerd door inquisiteurs: door de katholieke kerk aangestelde heksenvervolgers.
Honderduizend vrouwen werden vermoord. De heksenjacht maakte gebruik van vernieuwende ‘diagnostische’ tests. Bij de
1
, KH
drijftest werden verdachten in het water gegooid om te achterhalen of ze al dan niet bezeten waren door de duivel. De
test was gebaseerd op het idee dat pure metalen naar de bodem zakken als ze smelten, terwijl onzuivere metalen naar de
oppervlakte opstijgen.
Gekkenhuizen (rond 1600) – werden overal in Europa krankzinnigengestichten of ‘gekkenhuizen’ gebouwd. In het
Londense St. Mary’s of Bethlehem Hospital kon het publiek tegen betaling naar de fratsen van de bewoners komen kijken.
In NL is een van de oudste dolhuizen, het Dolhuys in Haarlem.
Hervormingen (vanaf 1800) – Wat de behandeling van psychiatrische patiënten betreft. Begint het moderne tijdperk rond
1800, met inspanningen van de Franse artsen Jean-Baptiste Pussin en Philippe Pinel. In hun ogen waren mensen die
afwijkend gedrag vertoonden gewoon ziek, en daarom hadden ze recht op een menselijke bejegening. Vanuit hen
ontstond een behandelfilosofie die morele therapie werd genoemd. De filosofie was gebaseerd op het idee dat patiënten
door een menselijke bejegening in een verblijf in een ontspannen en respectvolle omgeving weer normaal zouden gaan
functioneren. In 1841 besloot de overheid op grond van het Utrechtse model tot het ontwerpen van een wet waarin
kwaliteitseisen werden gesteld aan de behandeling en verpleging van psychiatrische patiënten (de eerste NL
Krankzinnigenwet). Er volgde een periode van apathie, waarin alle deskundigen opnieuw meenden dat afwijkend gedrag
ongeneeslijk was. Tot ruim na de Tweede WO vond de behandeling van patiënten met ernstige psychische stoornissen
veelal plaats in psychiatrische ziekenhuizen die meestal ver van de bewoonde wereld in de natuur lagen, op mooie
terreinen, in een rustige en gezonde omgeving. Weggestopt zodat de gewone burger er geen last van had. In het midden
van de jaren 50 begin een nieuwe wind te waaien. Deze werd veroorzaakt door nieuwe maatschappelijk opvattingen, maar
ook doordat er meer mogelijkheden kwamen voor het behandelen van patiënten. Met name toevallige medicinale
ontdekkingen en de introductie van nieuwe, effectieve medicijnen (antipsychotica, antidepressiva) en van nieuwe
therapeutische behandelingen leidden ertoe dat ‘ongeneeslijke’ patiënten in de gewone maatschappij konden
functioneren.
De anti-psychiatrische beweging – In de jaren 70 zorgde de discussie tussen voor- en tegenstanders van deze nieuwe visie
voor de antipsychiatriebeweging. Deze beweging ging ervan uit dat psychische stoornissen überhaupt niet bestaan, maar
een product of gevolg zijn van de (kapitalistische) maatschappij. Patiënten moesten helemaal niet behandeld worden en al
zeker niet in ziekenhuizen. Onmiskenbaar schoot deze beweging door, maar haar opvattingen hebben wel invloed gehad
op de latere grootschalige vermindering van het aantal psychiatrische ziekenhuizen. In deze tijd nam juist het ambulant
behandelen van patiënten toe. Daarnaast heeft deze beweging invloed gehad op de latere aanpassing van de wetgeving
betreffende de rechten van de psychiatrische patiënten. Eind 20e en begin 21e eeuw werd het uitgangspunt bij de
behandeling van mensen met psychische stoornissen dat patiënten niet worden opgenomen, tenzij er werkelijk geen
alternatief voor is. Er zijn grootschalige projecten ontwikkeld om patiënten met een psychische stoornis (of meerdere
stoornissen) in de maatschappij te houden, bijvoorbeeld onder de namen ‘beschut wonen’, vermaatschappelijking van de
zorg’, en ‘de-institutionalisering’. De patiënt wordt geacht voor zichzelf te kunnen zorgen en als hij of zij niet gemotiveerd
is voor een behandeling mag die niet worden opgedrongen of, erger nog: onder dwang plaatsvinden.
Hedendaagse trends – De kosten van de NL gezondheidszorg rezen de afgelopen decennia de pan uit, waardoor de
noodzaak tot ingrijpende wijzigingen in het zorgstelsel ontstond. Zo ging in 2007 de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
(Wmo) in werking om de hoge zorgkosten te verminderen door burgers in eerste instantie zelf verantwoordelijk te maken
voor zorg en steun. Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. In een participatiesamenleving krijgen burgers
meer zeggenschap en verantwoordelijkheid om hulp zelf in te zetten en te regisseren. Zorg moet nu bijvoorbeeld door
gemeenten worden ingekocht, instellingen moeten zich profileren bij gemeenten (om financiering te krijgen) en
burgerinitiatieven in wijken en stadsdelen komen tot stand. Ook in de psychiatrie zijn deze trends merkbaar en komt
bijvoorbeeld de nadruk op eigen kracht, het empoweren van mensen, terug in nieuwe accenten en benaderingen.
Evidence based medicine (EBM) - Evidence based medicine: is het streven om gebruik te maken van het beste beschikbare
bewijs bij het maken van een keuze voor de behandeling van een patiënt. Dit bewijs is altijd afkomstig uit de huidige stand
van zaken van de (medische) wetenschap. Evidence based practice = het proces waarin een professional besluiten neemt
op grond van de beste onderzoeksresultaten, ervaring, de voorkeur van de patiënt en de beschikbare hulpmiddelen.
Conclusie: In de laatste anderhalve eeuw begonnen psychiatrie en psychologie als het gaat om het kijken naar ‘afwijkend
gedrag’, te lijken op wat we nu kennen.
Patiënt of cliënt? Psychologen hanteren vaak de term cliënt: psychiaters en multidisciplinaire behandelteams in de
psychiatrie gebruiken de term patiënt.
1.6 Ethische principes
In sociaalwetenschappelijk onderzoek gelden ethische principes voor onderzoek en manieren om mensen aan
onderzoek te onderwerpen.
- Het is psychologen op grond van de ethische standaards van hun beroep verboden methoden te gebruiken
die psychologische of fysieke schade toebrengen aan proefpersonen of cliënten.
- Twee belangrijkste principes waarop de ethische richtlijnen zijn gebaseerd, zij:
1. informed consent: Het principe van informed consent vereist dat proefpersonen de vrijheid moeten
hebben ervoor te kiezen al dan niet mee te doen aan onderzoek. Bij onderzoeken waarbij
informatie is achtergehouden of sprake is van misleiding, moeten de deelnemers hier achteraf over
worden geïnformeerd (debriefing).
2
, KH
2. Vertrouwelijkheid: degenen die meewerken aan een onderzoek hebben het recht te verwachten
dat hun identiteit niet openbaar zal worden gemaakt.
1.7 Kritisch denken over psychologie
1. blijf sceptisch.
2. denk na over de definities en terminologie.
3. weeg de aannamen of permissen waarop argumenten gebaseerd zijn.
4. Houd in gedachten dat correlatie niet gelijk staat aan een causaal verband.
5. Overweeg de aard van de bewijzen waarmee conclusies worden onderbouwd.
6. Simplificeer niet te sterk.
7. Generaliseer niet te sterk.
3
, KH
HFD 2. Visies op afwijkend gedrag en behandelmethoden
---Waar de antipsychiatrie uit de jaren 70 van de vorige eeuw de invloed van biologische processen minimaliseerde, is
sinds de jaren 80 de invloed van het biologisch perspectief wederom enorm gegroeid. Erfelijkheid is van
doorslaggevende betekenis in het ontstaan van een groot aantal trekken. Erfelijkheid bepaalt niet alleen veel van onze
lichamelijke kenmerken, maar heeft ook een doorslaggevende invloed op een groot aantal psychologische
eigenschappen. De wetenschap die onderzoek doet naar erfelijkheid wordt genetica genoemd.
• Genen – zijn de basale bouwstenen van erfelijkheid. Ze reguleren de ontwikkeling van onze trekken.
• Chromosomen – de staafachtige structuren waarop onze genen bevestigd zij, bevinden zich in de kern van onze
lichaamscellen. Een normale menselijke cel bevat 46 chromosomen, gegroepeerd in 23 paren. Chromosomen
bestaan uit grote, complexe moleculen desoxyribunocleinezuur (DNA). De genen liggen verspreid over de
chromosomen. Wetenschappers vermoeden dat de kern van een menselijke lichaamscel circa 30.000 genen
bevat, hoewel het goed mogelijk is dat het werkelijke getal veel hoger of lager ligt.
• Genotype – de verzameling trekken die is vastgelegd in onze genetische code
• Fenotype – het geheel van onze werkelijke, zichtbare trekken. Ons fenotype is een weerslag van de interactie
tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden. Mensen met een genotype dat hen gevoelig maakt voor
bepaalde psychische stoornissen hebben een genetische aanleg, waardoor de kans groter is dat ze die stoornis
ontwikkelen als respons op stress of andere factoren zoals een lichamelijk of psychologisch drama.
• Hoe nauwer mensen aan elkaar verwant zijn, hoe meer genen ze gemeenschappelijk hebben. Kinderen
ontvangen de helft van hun genen van elke ouder. Er is dus een overlap van 50% in genetisch materiaal tussen
elke ouder en zijn of haar nageslacht. Broers en zussen delen ook de helft van hun genetische erfenis. Met tantes
en ooms hebben we een overlap van 25% en met neven en nichten 12,5%.
Zijn we dan overgeleverd aan het genetisch materiaal van onze ouders? Hedendaagse onderzoeken suggereren dit
zeker niet, want los van de enorme hoeveelheid niet-genetische invloeden waaraan we blootstaan gedurende ons
leven, blijkt er zelfs op gen niveau sprake te zijn van een onbepaalde, onvoorspelbare omgevingsinvloed.
Wetenschappers spreken hier ook wel van ‘genexpressie’: onder welke invloeden komt een gen wel of niet tot uiting?
Het blijkt bijvoorbeeld dat eiwitstructuren rondom het gen van invloed zijn op de mate waarin dit gen zich uit. Het
gebied in de biologie die zich met deze vragen bezighoudt, heet de epi-genetica en onderzoekt de biologische
omgevingscontext waarin genen ‘aan’ of ‘uit’ worden gezet. De gevolgen van dit proces zien we terug in het fenotype.
Om te bepalen of een bepaalde stoornis een familiekwaal is, gaan onderzoekers op zoek naar iemand die aan deze
stoornis leidt. Vervolgens bekijken ze hoe vaak de stoornis onder de familieleen van de betrokkene voorkomt. De
eerste persoon bij wie de stoornis wordt vastgesteld, wordt de proband genoemd. Als de verdeling van de stoornis
onder de familieleden van de proband overeenkomt met de mate van verwantschap. Is het mogelijk dat de stoornis
een genetische component heeft. Let wel, hoe nauwer mensen aan elkaar verwant zijn, hoe groter de kans is dat ze
ook in dezelfde omgeving zijn opgegroeid en dus ook diverse dezelfde omgevingsinvloeden delen, zoals dezelfde
ouders en opvoedsituatie, het ouderlijk huis en dezelfde familieleden. Daarom wordt vaak tweelingonderzoek en
onderzoek onder geadopteerde verwanten gedaan. Vooral deze laatste groep kan ons zeer waardevolle informatie
geven over de genetische invloed op het ontstaan van psychische stoornissen, omdat dan de omgevingsinvloeden van
de verwanten gescheiden zijn. ---
2.1 delen van een neuron en functies (zie figuur 2.2 en 2.3, blz. 30)
• Het zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen, zenuwcellen die door het hele lichaam signalen of
‘boodschappen’ doorgeven.
• Elke neuron heeft een cellichaam. Daarin bevindt zich de celkern waarin zuurstof wordt omgezet, zodat de
cel zijn werk kan doen.
• Uit het cellichaam steken korte vezels naar buiten, de zogenaamde dendrieten: ze ontvangen de
boodschappen (zenuwimpulsen) van naburige neuronen.
• Elk neuron heeft 1 axon, waarlangs de zenuwimpulsen zich voortplanten. Axon kunnen zich in verschillende
richtingen vertakken en meer dan een meter lang worden (vb. tenen – ruggenmerg)
• Elke axon eindigt in een aantal kleine, vertakte verdikkingen, die eindknopjes worden genoemd.
• Sommige neuronen zijn bedekt met een myelineschede, een isolerende laag die de overdracht van neurale
impulsen vergemakkelijkt.
• Alle boodschappen verplaatsen zich in de vorm van elektrische impulsen, die het neuron als het ware afvuurt.
Deze impulsen bewegen altijd in 1 richting over het neuron: via de ontvangende dendriet naar het cellichaam
4