1 Persoonsvorm
Elke zin heeft een of meer persoonsvormen. De persoonsvorm geeft het getal aan (enkelvoud of
meervoud), de persoon (1e persoon = ik, wij/we; 2e persoon = jij/je, u, jullie; 3e persoon = hij, zij/ze,
ze) en de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd). Je vindt de persoonsvorm door de zin van tijd te
veranderen; de werkwoorden die mee veranderen, zijn persoonsvormen.
Tegenwoordige tijd
Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd enkelvoud
Als ik-vorm als er ik bij staat; als er jij (of je waarvan je jij kunt maken) achter staat:
I. Ik beloof, ik word; beloof jij, word jij;
Als ik-vorm + t (in alle andere gevallen):
I. Jij belooft, jij wordt, hij/zij belooft, hij/zij wordt, Melanie belooft, Karst wordt.
Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd meervoud als infinitief (hele werkwoord):
I. Wij beloven, de spelers worden.
Verleden tijd
Gebruik bij zwakke werkwoorden 't (e)x-f(o)ksh(aa)p:
Als de letter voor de uitgang –en van het hele werkwoord een t, x, f, k, s, ch of p is, schrijf de
verleden tijd dan als ik-vorm tt + te(n):
I. Juichen: de ch staat in 't (e)x-f(o)ksh(aa)p dus juichte(n);
Als de letter voor de uitgang –en van het hele werkwoord een andere letter is, schrijf de
verleden tijd dan als ik-vorm tt + de(n):
I. Blozen: de z staat niet in 't (e)x-f(o)ksh(aa)p dus bloosde(n);
De vervoeging van de sterke werkwoorden (die in de verleden tijd een andere klank krijgen) levert
geen spellingproblemen op (krijgen-kregen). Sterke werkwoorden maak je langer om te horen of de
laatste letter een –d of een –t is.
Onthoud: een persoonsvorm in de verleden tijd spel je nooit met –dt.
Importwerkwoorden
Engelse werkwoorden die in het Nederlands gebruikt worden, vervoeg je alsof het Nederlandse
werkwoorden zijn.
Schrijf in de tegenwoordige tijd: ze relaxt, hij baseballt, jij jogt.
Laat de Engelse uitgangs-e staan, als je uitspraakproblemen krijgt:
I. Breakdancen – ik breakdance, hij breakdancet
II. Gamen – ik game, hij gamet
III. Deleten – ik delete, hij deletet
Gebruik in de verleden tijd 't (e)x-f(o)ksh(aa)p:
I. Breakdancen – zij breakdancete
II. E-mailen – hij e-mailde
, 2 Overige werkwoordsvormen
Behalve de persoonsvorm zijn er nog andere werkwoordsvormen: de infinitief (hele werkwoord), de
gebiedende wijs, het onvoltooid of tegenwoordig deelwoord en het voltooid deelwoord.
Spel de infinitief (inf) als het hele werkwoord.
Spel de gebiedende wijs (gw) als ik-vorm.
Spel het onvoltooid deelwoord (od) als infintief + d(e).
I. Juanita gaat vrolijk lachend door het leven.
Het voltooid deelwoord (vd) komt meestal voor naast een vorm van hebben, zijn of worden.
Gebruik voor zwakke werkwoorden de verlengproef: maak het werkwoord langer om te
horen of de laatste letter een d of een t is:
I. Wij hebben een huisje gehuurd in de duinen. De kinderen waren verdwaald op de
grote kermis. Er wordt hier 's zomers veel gefietst.
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt meestal op –en:
I. Kijken: De man had te diep in het glaasje gekeken.
Van een onvoltooid en een voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn) maken. Spel
zo'n bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk:
I. De in het park wandelende stedelingen likte aan hun snel smeltende ijsjes.
II. Op het slecht verlichte perron wachtten de reizigers op de verlate trein uit Maastricht.
Maar vanwege de uitspraak: het gewitte plafond, de geredde vluchtelingen.
De voltooide deelwoorden van sterke werkwoorden veranderen niet als ze bijvoeglijk gebruikt
worden:
I. De immigrant was blij met zijn recentelijk verkregen Nederlands staatsburgerschap.