100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Europees recht RS0402 €4,99
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Europees recht RS0402

19 beoordelingen
 1048 keer bekeken  111 keer verkocht

Samenvatting van Europees recht RS0402.

Voorbeeld 4 van de 54  pagina's

  • Ja
  • 16 maart 2018
  • 54
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (14)

19  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: romyax • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: shanti10 • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: lottes1 • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: Elly_S • 5 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: Nabezik23 • 5 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: callio • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: rechtenstudent20152016 • 5 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
daphnezondag
Samenvatting Europees Recht RS0402
Leereenheid 1. Rechtsbeginselen van de Europese Unie
Het autonome karakter van het Europese recht
Het Europees recht, en dus de verdragen, zijn internationaal van aard, aangezien zij
worden gevormd door de samenwerking tussen een aantal lidstaten. Er wordt immers in
de Raad van Europa door soevereine lidstaten onderhandeld over recht dat hen
vervolgens bindt onder voorwaarden die zij overeen zijn gekomen.

Het primaire Unierecht wordt door de lidstaten tot stand gebracht en gewijzigd. Verder
zijn de in de Raad vertegenwoordigde lidstaten vrijwel altijd betrokken bij de
totstandkoming van secundair recht. Voor een groot deel kan het EU recht niet worden
vergeleken met het internationaal recht. Waar het internationaal recht wordt gezien als
aangelegenheid van de lidstaten onderling, staat het de lidstaten van de EU niet langer
vrij om hierover te beslissen: het autonome karakter van de EU. Dit uit zich bijv. ook in de
besluitvormingsprocedures waarin niet altijd een veto bestaat voor elke lidstaat. Lidstaten
zijn (onder bepaalde voorwaarden) vrij om onderling verdragen te sluiten, waar het EU
recht op bepaalde beleidsterreinen geen bevoegdheid heeft.

In het Van Gend en Loos arrest moest het Hof antwoord geven op de vraag of art. 30
VWEU ‘onmiddellijke werking als intern recht heeft’, n.a.v. een geschil tussen Van Gend
en Loos en de Nederlandse administratie der belastingen over een volgens Van Gend en
Loos met art. 30 VWEU onverenigbaar invoerrecht.

Het Hof plaatst het Unierecht binnen het internationaal recht, maar onderscheidt het wel
van ander recht, doordat de lidstaten hun soevereiniteit hebben begrensd vanwege de
Unie. De lidstaten zijn dus als het ware onderdanen van de Unie geworden die zij zelf
hebben opgericht en dienen zich te houden aan EU recht. Hier is sprake van zodra het
Unierecht voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk een verplichting bevat t.o.v. de
lidstaten. Uit Van Gend en Loos wordt duidelijk dat het effect van het Unierecht in de
nationale rechtsorde een aangelegenheid is van de Unierecht zelf: de autonomie van het
Unierecht.

In het Costa/ENEL arrest ging het om de vraag of een Italiaanse rechter wel een
prejudiciële vraag mocht stellen. Volgens de Italiaanse regering zou de rechter daartoe
niet bevoegd zijn, aangezien deze gehouden is om Italiaans recht toe te passen. Het Hof
concludeerde uit Costa/ENEL dat nationaal recht geen afbreuk kan doen aan het
Unierecht; oftewel het Unierecht heeft voorrang boven nationaal recht van de lidstaten.
Het Verdrag van Lissabon bevestigt deze rechtspraak en maakt duidelijk dat ook al wordt
het beginsel van voorrang niet opgenomen in dit Verdrag het niet verandert aan het
bestaan ervan of de rechtspraak (staat in een verklaring, aangehecht aan de slotakte van
het Verdrag van Lissabon).

De autonomie van het Unierecht komt dus voort uit twee onlosmakende verbonden
eigenschappen: rechtstreekse werking en voorrang. Unierecht heeft een werking als
intern recht; een onderdaan kan zich onder bepaalde voorwaarden beroepen op een regel
van unierecht. Wanneer een regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van
nationaal recht, zal deze laatste het onderspit moeten delven. De rechter moeten deze
buiten toepassing laten o.g.v. het Unierecht. Het is dus niet aan het nationale recht om te
bepalen of een bepaling van Unierecht werking heeft als intern recht heeft en wat de
gevolgen hiervan zijn.

De mogelijkheid en wijze van optreden van de Unie: de beginselen van attributie,
subsidiariteit en evenredigheid
De bevoegdheidsoverdracht aan de Unie heeft verregaande gevolgen. De combinatie van
een autonoom karakter en het loyaliteitsbeginsel maakt dat de bevoegdheidsoverdracht

,steeds verder gaat. De lidstaten hebben deze overdracht daarom geclausuleerd. Dit is
voor het wetgevend optreden neergelegd in art. 4 lid 1 jo art. 5 VEU, waarin de
beginselen van attributie, subsidiariteit en evenredigheid zijn te vinden. Niet alleen
verzekerden lidstaten zich van een zekere mate van invloed in de
besluitvormingsprocedures, ook namen zij als extra waarborg in de constituerende
verdragen op dat deze Unie alleen kon optreden als de verdragen daartoe de
bevoegdheid neerlegden. Dit is het attributiebeginsel, waaraan later het
subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel aan is toegevoegd als verdere
waarborg voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie. Deze zou moeten
worden gezien als wens van de lidstaten om de soevereiniteitsoverdracht aan de Unie
verder te clausuleren.

Het attributiebeginsel: de bevoegdheid van de Unie
Dit staat in art. 4 lid 1 jo art. 5 lid ½ VEU. O.g.v. deze bepaling kan de Unie alleen
optreden als daarvoor een bevoegdheid is te vinden in de verdragen; een
rechtsgrondslag. Deze rechtsgrondslagen zijn te vinden in het VWEU. Bijv. art. 18 tweede
alinea VWEU: regelgeving m.b.t. het verbod van nationaliteitsdiscriminatie.

Naast deze rechtsgrondslagen kent het Unierecht ook de doctrine (regel) van de implied
powers. Hierbij is de Unie bevoegd om extern op te treden op terreinen waar geen
expliciete externe bevoegdheid is opgenomen in het VWEU, maar wel een dergelijke
bevoegdheid als het ware besloten ligt in een interne bevoegdheid; oftewel de externe
bevoegdheid wordt geïmpliceerd door de interne bevoegdheid.

O.g.v. art. 5 VEU moet al het optreden van de Unie zijn terug te voeren op een
rechtsgrondslag uit een verdrag. Dit heeft twee redenen. Ten eerste kan aan de hand van
de rechtsgrondslag worden gecontroleerd of de EU haar boekje niet te buiten gaat door
dingen te regelen op terreinen waar de Unie niet bevoegd is (inhoudelijke waarborgen).
Ten tweede voorziet het VWEU in verschillende besluitvormingsprocedures en dus in
verschillende maten van betrokkenheid van de instellingen voor optreden van de Unie op
verschillende terreinen (procedurele waarborgen).

Inhoudelijke waarborgen: die voortvloeien uit het attributiebeginsel zijn van belang
om te controleren of de EU niet optreedt op een gebied waar ze geen bevoegdheden
heeft. Dit is vooral van belang voor gevallen waar het VWEU een uitdrukkelijk verbod van
wetgevend optreden bevat.

Procedurele waarborgen: i.v.m. het attributiebeginsel vloeien voort uit de
verschillende besluitvormingsprocedures die het VWEU kent.

Het oplossen van conflicten over de juiste grondslag: het Hof begint zijn onderzoek
naar de correcte rechtsgrondslag altijd met de overweging dat in het stelsel van
bevoegdheden van de Unie de keuze voor de rechtsgrondslag moet berusten op
objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, zoals het doel en de
inhoud van de handeling. Het Hof onderzoekt dan de doelstellingen en de inhoud van de
betrokken regelingen. De conclusie kan zijn dat een regeling eigenlijk elementen in zich
heeft van twee verschillende rechtsgronden.

Het Hof moet vervolgens onderzoeken of de handeling voornamelijk betrekking heeft op
één gebied, terwijl de gevolgen voor het andere gebied slechts bijkomend is of beide
even belangrijk zijn. Als de een duidelijk zwaarder weegt, is die rechtsgrondslag
voldoende. Als beide aspecten gelijk zijn, dienen beide rechtsgrondslagen gebruikt te
worden. Dit is het cumulatie van rechtsgrondslagen.

Een dergelijke cumulatie kan uitgesloten zijn als de bijbehorende
besluitvormingsprocedures niet met elkaar verenigbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is het
Titaandioxide arrest. Daarbij ging het om de vraag of de rechtsgrondslag voor de
interne markt of de milieurechtsgrondslag had moeten worden gebruikt. Het Hof kwam

,tot de conclusie dat de richtlijn ‘tegelijkertijd en onlosmakelijk betrekking heeft op zowel
de bescherming van het milieu als op de opheffing van dispariteiten in de
concurrentievoorwaarden. Er golden voor beide verschillende rechtsgrondslagen met
verschillende procedures die niet combineerbaar zijn. Het Hof kon de impassé doorbreken
door te kijken naar de integratiebepalingen in het VWEU op grond waarvan de eisen
inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in het andere optreden van de
Unie, zodat het milieubelang ook kan worden gediend o.g.v. de interne-
marktrechtsgrondslag en dit de correcte rechtsbasis was.

Wanneer door het optreden van de Unie een rechtsgrondslag(en) bestaan, is de Unie
bevoegd de maatregel vast te stellen. N.a.v. kritische geluiden over de ‘regelzucht van
Brussel’ zijn het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel opgenomen in het VWEU. Het
doel van deze beginselen is de inperking van het gebruik van de bevoegdheden die de
Unie heeft.

Het subsidiariteitsbeginsel: de uitoefening van de bevoegdheid
Als de EU bevoegd is, dient zich de vraag aan of ook daadwerkelijk gebruik moet worden
gemaakt van die bevoegdheid. Dit moet worden beantwoord aan de hand van het
subsidiariteitsbeginsel; art. 5 lid 3 VEU: het subsidiariteitsbeginsel is alleen van
toepassing op de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie. De exclusieve
bevoegdheden zijn er dus niet aan onderworpen. De inhoudelijke subsidiariteitstoets
komt erop neer dat de Unie alleen kan optreden als de doelstellingen niet voldoende door
de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en dus beter door de Unie kunnen worden
bereikt. Het optreden moet zien op een grensoverschrijdend vraagstuk waarbij de
Europese oplossing schaalvoordelen biedt of effectiever is dan nationaal optreden. Het
politieke karakter van het subsidiariteitsbeginsel heeft als (onbedoeld) neveneffect dat
het tot nu toe meestal is gebruikt om politieke ongewenste voorstellen onderuit te halen.

De eerste vraag, voordat het subsidiariteitsbeginsel kan worden toegepast, moet zijn of
het gaat om een exclusieve of een niet-exclusieve bevoegdheid van de Unie. In het
laatste geval zijn de Unie en de lidstaten beide bevoegd om op te treden. Dit kan
vergaande effecten hebben, hiermee kan de bestaande bevoegdheid onmogelijk worden
om uit te oefenen. Als gevolg van de Sperrwirkung (art. 2 lid 2 VWEU). Om hierover
duidelijkheid te krijgen zijn art. 3 en 4 VWEU toegevoegd. Art. 3 VWEU bevat de terreinen
waarop de Unie exclusief bevoegd is en art. 4 bevat de gedeelde bevoegdheden.

De subsidiariteitstoets: er is een dubbele toets. Ten eerste moeten de doelstellingen
van het optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en, ten
tweede, daarom beter door de Unie kunnen worden bereikt. De toets en de toepassing
blijven echter vaag. Deze toets bevat dan ook een meer procedurele opvatting.

De procedure: de Commissie stuurt al haar voorstellen o.g.v. de gedeelde bevoegdheid
aan de nationale parlementen. Deze hebben 8 weken de tijd om een gemotiveerd advies
te sturen aan de Commissie, de Raad en het EP. Als meer dan een derde van de Kamers
van mening is dat het voorstel niet in overeenstemming is met het
subsidiariteitsbeginsel, moet de Commissie het voorstel heroverwegen. Verder kan, via de
‘gewone’ wetgevingsprocedure, een gewone meerderheid van de nationale parlementen
een voorstel tegenhouden als ten minste 55% van de leden van de Raad of de
meerderheid in het EP van mening is dat het voorstel niet strookt met het
subsidiariteitsbeginsel. De subsidiariteitsprocedure is alleen van toepassing op
wetgevingshandelingen. Niet-wetgevingshandelingen, in de zin van art. 290 VWEU, zijn
dus niet onderworpen aan de subsidiariteitsprocedure. Daarmee zijn ze niet uitgesloten
van de subsidiariteitstoets. Alle instellingen moeten dit beginsel altijd in acht nemen.

Als o.g.v. het attributiebeginsel is vastgesteld dat de Unie bevoegd is en het
subsidiariteitsbeginsel ertoe leidt dat deze bevoegdheid ook moet worden uitgeoefend,
kan aan de hand van het evenredigheidsbeginsel worden vastgesteld of de vorm van
optreden wel de juiste is.

, Het evenredigheidsbeginsel als algemeen beginsel van Unierecht
Dit beginsel staat in art. 5 lid 4 VEU.

Het evenredigheidsbeginsel bij de bevoegdheidsuitoefening door de Unie:
volgens art. 5 lid 4 VEU gaat het optreden van de Unie niet verder dan wat voor de
doelstelling noodzakelijk is. Dit komt erop neer dat regelgevend optreden slechts
plaatsvindt als dat nodig is, zodat er een impliciete voorkeur voor niet-regelgevend
optreden is. Als optreden noodzakelijk is, dient dit het liefst te gebeuren met
kaderrichtlijnen, omdat deze de lidstaten meer ruimte laten dan gedetailleerde richtlijnen
of verordeningen. De Unie is gehouden om voor het minst ingrijpende middel te kiezen.

Het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel moeten gezien worden als twee
verschillende beginselen.

Het evenredigheidsbeginsel als algemeen rechtsbeginsel: iedere open vraag op
een tentamen Europees recht is te beantwoorden met overwegingen over het
evenredigheidsbeginsel; dit beginsel speelt een grote rol in het hele Unierecht. Wanneer
de Unie optreedt, moet dit optreden evenredig zijn.

Wanneer de toepassing van het evenredigheidsbeginsel door het Hof wordt overzien, kan
worden geconcludeerd dat het in feite bestaat uit drie sub-beginselen ofwel drie
specifieke toetsen.

Ten eerste is er de vraag naar de causaliteit of geschiktheid van een maatregel. Volgens
deze toets is een maatregel onevenredig wanneer de maatregel niet kan leiden tot (niet
in een causaal verband staat met) een bepaald doel. Ook een maatregel die niet bijdraagt
aan het bereiken van een bepaald doen, doordat dit doel al wordt bereikt, zal o.g.v. het
ontbreken van causaliteit onevenredig zijn.

De tweede stap betreft de toetsing of het middel waarvoor is gekozen niet verder gaat
dan wat noodzakelijk is ter bereiking van de doelstelling. Degene die toetst, aanvaardt als
de doelstelling en onderzoekt alleen of het gekozen middel wel in verhouding staat tot
deze doelstelling. In het Deense flessen arrest paste het Hof t.a.v. één deel van de
aldaar ter discussie staande Deense maatregel deze toets toe, toen het overwoog dat de
verplichting om een statiegeldsysteem op te zetten ‘noodzakelijk lijkt ter verwezenlijking
van de (milieu)doelstellingen van de bestreden regeling. Ook wel: de
noodzakelijkheidstoets.

De derde, meeste vergaande toetsing betreft de vraag naar de evenredigheid van een
maatregel. Daarbij wordt de doelstelling van een maatregel direct afgewogen tegen een
ander belang. Hiermee staat de doelstelling van de maatregel zelf ter discussie. In het
Deense flessen arrest paste het Hof naast de noodzakelijkheidstoets ook deze toets
toe op een tweede aspect in de Deense maatregel, te weten de verplichting om alleen
goedgekeurde flessen te gebruiken in het statiegeldsysteem. Volgens het Hof zou dit
aspect leiden tot ‘de grootst mogelijke mate van hergebruik en dus een zeer merkbare
bescherming van het milieu’, maar de invloed van deze maatregel op een van de
wezenlijke doelstellingen van de Unie, het tot stand brengen van een interne markt, was
ook groot. Het Hof concludeerde hierdoor dat de Deense milieudoelstelling maar wat
minder ambitieus moest zijn. Het Hof stelde dus niet alleen de gekozen middelen maar
ook de doelstelling ter discussie. De Deense maatregel omvatte niet alleen de
milieudoelstelling, maar zag ook op het beschermen van de concurrentiepositie van de
Deense detailhandel, wat weinig met milieubescherming te maken heeft.

De evenredigheid speelt een grote rol in EU recht, met name daar waar het optreden van
de lidstaten wordt getoetst op zijn verenigbaarheid met het EU recht. Dat is mogelijk
dankzij de bijzondere rol van het EU recht in de nationale rechtsorde.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper daphnezondag. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 56326 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,99  111x  verkocht
  • (19)
In winkelwagen
Toegevoegd