Some researchers call prospective memory mental time travel. (Suddendorf & Corballis 2010, Tulving 2005)
PART 4: LEREN EN DENKEN
HOOFDSTUK 10: PROBLEMEN OPLOSSEN: REDENERING EN INTELLIGENTIE
1. Hoe mensen redeneren: analogieën en inductie
1.1. Analogieën als basis van redeneren
Een analogie is een overeenkomst tussen twee zaken die voor het overige sterk van elkaar kunnen verschillen.
- Analogieën worden vaak gebruikt in juridische en politieke overtuiging.
- Analoog denken omvat meerdere delen van de prefrontale cortex, met uitgebreide oefening met behulp van analogieën
die de hersenstructuur veranderen.
1.2. Inductief redeneren en enkele vooroordelen daarin
Bij inductief redeneren probeer je een nieuw principe of stellingname af te leiden uit een beperkt aantal stukjes informatie. Dit
resulteert erin dat de conclusie (dus: de stellingname of het nieuwe principe dat je probeert af te leiden) niet met zekerheid volgt
uit de premissen, maar met een bepaalde waarschijnlijkheid.
Een bias is een structurele vertekening van ons denken. In het boek worden er drie besproken.
Availability bias treedt op wanneer we te veel nadruk leggen op informatie die makkelijk beschikbaar is, en niet verder zoeken
naar informatie die minder beschikbaar is.
Confirmation bias treedt op doordat we de neiging hebben om uitsluitend op zoek te gaan naar informatie die onze overtuigingen
bevestigen. Informatie die dat niet doet, maar onze overtuigingen juist omverwerpt, zijn we geneigd te negeren.
Predictable-world bias doet zich voor als we op basis van willekeurige zaken inductief gaan redeneren. Hierdoor vormen we op
basis van toevallige gebeurtenissen een overtuiging over hoe de wereld werkt, omdat we graag willen dat de wereld voorspelbaar
is.
2. Hoe mensen redeneren: deductie en inzicht
2.1. De concrete aard van deductief redeneren
Bij een deductieve redenering volgt de conclusie logischerwijs, dus met zekerheid, uit de premissen. Dit is een belangrijk
verschil met inductieve redeneringen.
- Deductie is het afleiden van conclusies die waar moeten zijn als de premissen waar zijn. Syllogismen zijn klassieke
voorbeelden van deductief-redeneerproblemen.
- Oudere theorieën suggereerden dat we dergelijke problemen oplossen met formele logica, terwijl nieuwere theorieën
erkennen dat we bevooroordeeld zijn in de richting van het gebruik van inhoudelijke kennis, zelfs als ons wordt verteld
dat niet te doen.
2.2. Elementen van inzicht
Inzicht problemen / insight problems: Een probleem dat moeilijk op te lossen is totdat het op een nieuwe manier wordt bekeken,
waarbij een andere mentale set betrokken is dan die oorspronkelijk werd genomen.
Mentale set / mental set: Een gewoonte van perceptie of gedachte die voortkomt uit eerdere ervaringen, die een persoon kan
helpen of belemmeren bij het oplossen van een nieuw probleem.
Functionele vastheid / functional fixedness: Het niet zien van een object als een object met een andere functie dan de
gebruikelijke.
3. Cross-culturele verschillen in perceptie en redenering
3.1. Antwoorden van ongeschoolde niet-westerlingen op vragen over westerse logica
Niet-westerlingen die geen formele scholing hebben genoten, passen logicaregels toe die nauwer verbonden zijn met alledaagse,
praktische functies dan met abstracte concepten.
3.2. Een verschil tussen oost en west: focus op gehelen versus delen
Oost-Aziatische onderwerpen hebben de neiging zich te concentreren op de hele context van een probleem of situatie, net als zeer
jonge kinderen in zowel westerse als Oost-Aziatische culturen.
4. De praktijk en theorie van intelligentietesten
4.1. Een korte geschiedenis van intelligentietesten