Cursus ‘Werken aan Normatieve Professionaliteit’. Code: 201700106
SAMENVATTING VAN H EES, HOOFDSTUK 10: REDENEREN EN ARGUMENTEREN :
Argumentatietheoretische invalshoek: een invalshoek waarbij het oplossen van meningsverschillen
centraal staat. Meningsverschillen zijn er op ieder terrein, in het dagelijks leven, in de
wetenschappelijke controverses en in ethische dilemma’s. Bij een meningsverschil is hiet niet nodig
dat alle betrokkenen een mening hebben, voldoende is dat iemand een mening heeft die iemand anders
niet heeft.
Enkelvoudig geschil: een geschil waarbij maar één kwestie aan de orde is. Het gaat steeds om
dezelfde twee gedachte-inhouden, twee proposities (tegengestelde proposities). Twee proposities zijn
elkaars tegengestelde wanneer ze niet allebei waar kunnen zijn en ook niet allebei onwaar. Voorbeeld:
slaagt Pieter wel of niet voor zijn rijexamen? Eén van de twee is waar, hij slaagt wel of niet. Pieter
zegt dat hij wel slaagt, maar Nelleke denkt dat hij niet slaagt. Pieter neemt hier een positief standpunt
in, en Nelleke een negatief standpunt (of een positief standpunt ten aanzien van de tegengestelde
propositie).
Gemengd geschil: een geschil waarin meer dan één gesprekspartner een standpunt inneemt.
Bovenstaand voorbeeld is dus een voorbeeld van een gemend enkelvoudig geschil.
Voorbeeld 2: Pieter zegt ‘ik ben ervan overtuigd dat ik morgen slaag voor mijn rijexamen’. Olga
reageert hierop ‘hoezo?’.
Er is hier maar één kwestie aan de orde, dus het gaat om een enkelvoudig geschil. En het gaat weer om
de vraag of Pieter slaagt of niet. Hier is sprake van een niet-gemengd geschil, omdat Olga geen
standpunt inneemt. En dus van een niet-gemengd enkelvoudig geschil.
Tegengesteld standpunt: een positief standpunt ten aanzien van de tegengestelde positie.
Een geschil is meervoudig als er meer dan één kwestie aan de orde is, er komt meer dan één
meningsverschil tot uiting:
Voorbeeld: Pieter: ‘ik ben ervan overtuigd dat ik morgen slaag voor mijn rijexamen en ik denk dat je
moeder ons wel geld voor de vakantie zou willen lenen. Ottoline: ‘Waarom ben je zo zeker dat je
slaagt? En waarom zou mijn moeder ons geld willen lenen?’
Pieter heeft twee positieve standpunten ingenomen. Het is een niet-gemengd geschil, omdat Ottoline
geen standpunt inneemt. Dus niet-gemengd meervoudig geschil.
Gemengd meervoudig geschil: voorbeeld: Pieter: ‘Ik ben ervan overtuigd dat ik morgen slaag voor
mijn rijexamen’. Paula: ‘Je zakt als een baksteen’.
Deze proposities kunnen niet beide waar zijn, maar ze kunnen wel beide onwaar zijn (als Pieter op
het randje zakt).
Proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn heten strijdig. Als twee strijdige proposities ook niet
tegelijk onwaar kunnen zijn, zijn ze elkaars tegengestelde. Contrair is als ze wel tegelijk onwaar
kunnen zijn.
Einde maken aan een geschil kan op verschillende manieren:
Een discussie voeren en argumenten aandragen voor je mening en de ander overtuigen. Gewelddadig
uitschakelen van de tegenstander, op de vuist gaan, om het hardst schreeuwen, of loten of het
inschakelen van een bemiddelaar.
Verschillende soorten discussies:
- Kritische discussie: discussie waarbij gesprekspartners tot overeenstemming komen over de
houdbaarheid of onhoudbaarheid van dat standpunt, zodat iedere gesprekspartner de ander met
een serieuze overtuigingspoging probeert over te halen tot de eigen positie.
- Informatieve discussie: de ene gesprekspartner beschikt over kennis die de ander door vragen
op tafel probeert te krijgen, er is dus geen sprake van een geschil. Voorbeeld is een interview.
- Onderzoeksdiscussie: geen van de gepsrekspartners neemt een standpunt in.
- Beraadslagingen: hoe te handelen of over de te volgen koers.
, - Ruzies: gaan wel uit van een geschil, maar hebben niet als doel om tot een oplossing te
komen.
- Twistgesprekken: het doel is de schijn te wekken winnaar van de discussie te zijn, waarbij de
redelijkheid er niet toe doet.
- Onderhandelingen: geen van de partijen hoeft het oorspronkelijke standpunt los te laten en
het compromis te aanvaarden als iets dat naar eigen overtuiging beter is.
Voor een kritische discussie geldt de verdedigingsplichtregel: iemand die een standpunt naar voren
brengt is verplicht dit te verdedigen. De bewijslast is de plicht om met argumenten te komen.
Drogredenen zijn overtredingen van de regels die samen de ideale gang van zaken in een kritische
discussie beschrijven.
Overtreding van een discussieregel:
- Ontduiken van de bewijslast: niet met argumenten voor je standpunt komen
- Verschuiven van de bewijslast: in plaats van zelf met argumenten komen, laat je je
tegenstander met argumenten komen
- Standpuntsregel: een aanval op een standpunt moet betrekking hebben op het standpunt dat
ook werkelijk door de andere partij naar voren is gebracht.
Kritische reacties op een kritische discussie:
- Houdbaarheidskritiek: mogelijk gebrek aan houdbaarheid van het argument op zichzelf, los
gezien van de vraag of het argument het standpunt ondersteunt.
Subgeschil: om het eerste geschil op te lossen, moet eerst het tweede geschil worden opgelost. En het
stnadpunt van het tweede geschil noemt men een substandpunt. In het voorbeeld van Pieter en Olga,
zegt Pieter dat hij zeker weet dat hij slaagt, waarop Olga reageert ‘hoezo’ en Pieter zegt ‘mijn
instructeur heeft gezegd dat ik er helemaal klaar voor ben, Olga reageert ‘Wanneer heeft hij dat
gezegd?’. Pieter moet nu eerst met een argument komen voor dit substandpunt.
- Bewijskrachtkritiek: kritiek die zich richt op een mogelijk gebrekkige bewijskracht van de
argumentatie. Voorbeeld van Pieter en Olga is dat Olga zegt ‘maar is dat doorslaggevend?’.
Pieter kan zeggen dat zijn rijinstructeur ook vroeger nooit de plank heeft misgeslagen.
Bij houdbaarheidskritiek en bewijskrachtkritiek neemt de criticus zelf geen standpunt in.
- Actieve kritiek: de criticus trekt het argument niet alleen in twijfel, maar gaat er recht
tegenin. Voorbeeld: Olga zegt ‘ik denk dat hij dat niet heeft gezegd’. Olga neemt een negatief
standpunt in en daardoor wordt het een gemengd geschil en moet Olga ook met bewijslast
komen.
- Tegenwerping: tegenwerping tegen de argumentatie. Voorbeeld: ‘maar je zenuwen zouden
toch roet in het eten kunnen gooien?’
Pieter kan hier op reageren door de tegenwerping te ondervangen ‘maar ik heb uitstekende
kalmeringstabletten’. Ook kan hij kritische twijfel uiten.
- Tegenargument: met een tegenargument komen. ‘Ik denk dat je niet slaagt, bijna niemand
slaagt in één keer’.
Drogredenkritiek: iemand beschuldigen voor het gebruiken van een drogreden.
Een standpunt op metaniveau houdt in dat je kritiek hebt op de manier waarop de discussie wordt
gevoerd, en slechts indirect op de zaak zelf waar de oorspronkelijke discussie over ging. Dus een
discussie over een discussie.
Argumentatiestructuren:
Proponent: verdediger van het hoofdstandpunt (ook wel protagonist)
Opponent: de criticus (ook wel respondent of antagonist)
, Onderschikkende argumentatie: het ene argument A2 ondersteunt argument A1 en A1 ondersteunt
het standpunt.
Enkelvoudige argumentatie: standpunt en twee argumenten, waarvan er één impliciet blijft (het
verzwegen argument: als (argument), dan (standpunt)).
Ondersteuning van een verzwegen argument: nieuwe argument ondersteunt het verzwegen
argument van de oorspronkelijke argumentatie.
Cumulatief nevenschikkende argumentatie: aantal afzonderlijke argumenten voor hetzelfde
standpunt die gezamenlijk gepresenteerd worden als een afdoende verdediging van dat standpunt.
Complementaire argumentatie: hier is een onderscheid tussen hoofdargument en complementair
argument.
Meervoudige argumentatie: twee of meer argumentaties voor hetzelfde standpunt die ieder op zich
als een afdoende verdediging worden gepresenteerd.
Bij het deelnemersperspectief beoordeel je uitgangspunten en redeneringen vanuit je eigen inzichten,
bij een theoretisch perspectief ga je uit van de inzichten die gelden voor de gesprekspartners of voor
het gezelschap (de discussiecultuur) waarvan ze deel uitmaken. Bij het interpreteren en beoordelen van
argumentatie is het raadzaam je te houden aan het welwillendheidsbeginsel (Principle of Charity). Dit
houdt in dat als je de keuze hebt tussen twee interpretaties, één waarbij de argumentatie zwak is en de
ander waarbij dit sterk is, kies je voor de tweede interpretatie.
Beoordelen van argumentatie:
Stap 1: maakt de proponent gebruik van bepaalde drogredenen.
Stap 2: daarna wordt de argumentatie in zijn geheel op consistentie beoordeeld
Stap 3: er wordt kritisch naar de uitgangspunten van de argumentatie gekeken, dat zijn de argumenten
die niet verder verdedigd worden
Stap 4: de argumentatiestappen worden afzonderlijk in ogenschouw genomen.
Logisch consistente beweringen: bevatten ze geen strijdigheden, kunnen ze tegelijkertijd allemaal
waar zijn?
Argumentatiestappen:
- Deductief geldige argumentatie: logische geldigheid. Het is onmogelijk als er wel bier in de
ijskast ligt, terwijl de ijskast leeg is.
- Inductieve argumentatie: zekere waarschijnlijkheid. Als de rijinstructeur in het verleden vaak
het juiste eind heeft gehad, wordt afgeleid dat dat nu ook weer zo zal zijn. Maar dit kan
worden ontkracht als hij nooit eerder een uitspraak heeft gedaan en dus nooit eerder de plank
heeft kunnen misslaan.
- Causale argumentatie: oorzaak gevolg.
- Autoriteitsargument: een autoriteit wordt aangehaald om iets te bevestigen.
- Negatief causale argumentatie: als de oorzaak er niet is, is het gevolg er niet
- Analoge argumentatie: de situatie van de één lijkt op die van de ander en voor de één is iets
het geval dus voor de ander ook.
Onder mededelende zinnen verstaan we zinnen die in de eerste plaats geschikt zijn om een al dan niet
ware propositie tot uitdrukking te brengen. Een redenering bestaat uit een mededelende zin. Een van
die zinnen is de conclusie, de andere heten permissen.