Hoofdstuk 1
Hoofddoel ruimtelijke ordening en planologie: zorgen voor een zo goed mogelijke leefomgeving:
- Genoeg huizen
- Genoeg ruimte voor natuur
- Uitbreidingskansen voor bedrijven
- Bereikbaarheid en leefaarheid
De ruimteclaim voor wonen, werken en natuur is groter dan het beschikbare oppervlak slimme
oplossingen.
De maatschappij (burgers, bedrijven, overheden en belangengroepen) bepaalt hoe de leefomgeving
eruit komt te zien. De wensen proberen ze via hun politeke stem te verwezenlijken.
Iedereen die zich actef bemoeit met de ruimtelijke ontwikkeling, moet vooruitzien en de plannen
aanpassen op de toekomst.
De leefomgeving waarin wij nu de mogelijkheden voor een nieuwe inrichtng onderzoeken, is het
resultaat van planning en ontwerp in het verleden.
De opvatng over wat waardevol is veranderd: tegenwoordig vinden we het behouden van oude
structuren de moeite waard om te herstellen.
De afgelopen eeuw: bevolking is exposief gegroeid, evenals de welvaart. Per persoon kregen we
meer woonruimte en ruimte om ons te verplaatsen, te werken en ons te vermaken. Nieuwe
technologieën hebben plaats in onze ruimte gekregen.
Nieuwe grote vraagstukken:
- Klimaatverandering
- Fossiele energievoorraden
- Elektrische auto
- Vergrijzing
- Groei van grote steden
- Krimp van bevolking in bepaalde gebieden
Ruimtelijke ordening: geef het praktsche handelen weer: het bestemmen van grond tot bouwgrond.
Planologie: de wetenschap die de kennis voor ruimtelijke ordening aanreikt. Een planoloog heef
kennis en instrumenten om een afweging te kunnen maken of een gebied geschikt voor een bepaald
doeleinde.
Stedenbouwkundigen: houden zich bezig met de verbeelding van het plan. Ze tekenen impressies,
maken keuzes over het materiaal en leggen de verkaveling precies vast.
Planologen leggen de kaders vast: hoeveel woningen, bedrijven en voorzieningen passen er op een
plek? Welke juridische beperkingen zijn er? Hoe kan eventuele maatschappelijke weerstand
voorkomen worden?
Programma van Eisen: uitgangspunt voor het ontwerpproces.
Er zijn zes kennisgebieden waarover planologen beschikking moeten hebben:
- Kennis over de leefomgeving zelf Waar?;
- Kennis over de wijze waarop de gebieden gebruikt kunnen worden Wat?;
- Kennis over de doelstellingen Waarom?;
- Kennis over de manier waarop Hoe?;
- Kennis over de betrokkenen Wie?;
- Kennis over methoden en technieken Waarmee?.
Waar: elk gebied heef andere gebiedskenmerken, dit heef invloed op de wijze waarop een gebied
kan worden ingericht. We kennis richt zich ook op de wijze waarop de gebieden zijn ingericht en
waarom men dat op die manier heef gedaan. Het schaalniveau is hiernaast ook van belang:
ruimtelijke ontwikkelingen kunnen zich beperken tot hele kleine gebieden, maar ze kunnen ook grote
gebieden beslaan. Laag schaalniveau zeer gedetailleerd. Hoger schaalniveau er wordt meer
met lijnen en vlekken gewerkt. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte: het ruimtelijke plan van de
natonale regering, kijkt wel dertg jaar vooruit.
,Wat: er leven mensen die de ruimte gebruiken ruimtelijke functes. Belangrijkste ruimtelijke
functes:
- Wonen;
- Werken: zware industrie en kantoorgebouwen;
- Recreate (of voorzieningen);
- Vervoer;
Er zijn veel mengvormen van ruimtegebruik.
“Wat” gaat over het type functes en de wijze waarop functes te combineren zijn.
Waarom: gaat om het zorgen voor een zo goed mogelijke wederzijdse aanpassing van enerzijds de
maatschappij en anderzijds de fysieke leefomgeving. Wet op ruimtelijke ordening ‘een goede
ruimtelijke ordening’. Omgevingswet ‘een gezonde en goede fysieke leefomgeving’. Ruimtelijke
ordening is dienstbaar aan het algemeen belang het is goed voor iedereen en niemand is erop
tegen. Er ontstaat discussie wanneer we van doelstellingen naar concrete actes gaan. Doelboom: het
uiteenrafelen van abstracte doelstellingen in het algemeen belang naar steeds concretere
doelstellingen. Door slimme ontwerpen lukt het vaak om heel verschillende doelstellingen te
combineren of manieren te verzinnen om nadelen van ingrepen te verzachten. Het moet duidelijk
zijn wat de behoefen zijn COMMUNICATIE.
Hoe: het gaat erom hoe een plan tot stand komt, hoe de overheid andere organisates en personen
stuurt bij het maken van ruimtelijke plannen en hoe de plannen worden gerealiseerd.
Het begrip plan:
- Plategrond;
- Ontwerp voor een nieuwe inrichtng;
- Stelsel van afspraken om doelstellingen te behalen;
- Een opzet, een voornemen tot iets;
- Economische, sociale, milieu-, ondernemings- en projectplannen;
- Ruimtelijke plannen.
Plan er wordt nagedacht over de realisate, hoe zorg je voor een uitvoering. Tijdens het maken van
een plan moet er al rekening worden gehouden met de benodigde middelen en de wijze waarop
deze verkregen kunnen worden de haalbaarheid. Tijdsbepaling is een belangrijke kweste binnen
de ruimtelijke ontwikkeling.
Om doelstellingen te bereiken is er beleid nodig, er zijn hiervoor drie soorten sturingsmiddelen:
- Wetgeving: het verbieden of verplichten van bepaalde actviteiten en/of zaken;
- Communicate: het duidelijk overbrengen wat en waarom je iets wilt bereiken. Er kan
voorlichtng worden gegeven of worden overtuigd. Ook kaarten zijn communicatemiddelen,
op kaarten is veel informate weer te geven. ICT (informate en communicatetechnologie) is
van groeiend belang, ook social media en infographics worden steeds belangrijker. GIS
(Geografische Informatesystemen) data kunnen aan elkaar worden gekoppeld. BIM
(Bouw Informate Model) alle data over materialen e.d. worden hierin opgeslagen.
- Prikkels: het belonen of ontmoedigen van bepaald gedrag. Bijvoorbeeld: subsidies of betaald
parkeren. Prikkels worden ook ingezet tussen overheden, een provincie krijgt geld van het
Rijk wanneer ze aantrekkelijke routes realiseert.
Planvorming: de inpassing in de omgeving en de afstemming met het beleid van aanpalende
beleidsterreinen en met de schaalniveaus. Alle belangen van betrokkenen moeten mee worden
genomen.
Wie: de leefomgeving komt tot stand door de maatschappij en niet door een plan. Willen planologen
de inrichtng van de leefomgeving sturen, dan moeten zij de handelingen en beslissingen van deze
actoren sturen.
Burgers zijn de belangrijkste actoren, we zijn allemaal burgers met wensen. Burgers komen steeds
vaker met eigen initateven.
Bedrijven: hebben veel macht, burgers moeten ergens werken.
,Het Rijk bestaat uit een aantal ministeries: I&M (Infrastructuur en Milieu: ruimtelijke ordening) en EZ
(Economische Zaken: landbouw en natuur) zijn voor de ruimtelijke inrichtng het belangrijkst. De
ministeries vertegenwoordigen één of meer maatschappelijke sectoren, hierbinnen bevinden zich
veel belangengroepen (ANWB, Vereniging Natuurmonumenten, enz.). Belangengroepen hebben
geen autoriteit, maar kunnen wel invloed hebben.
Waarmee: planologen grijpen in op de leefomgeving. Ze verrichten drie typen actviteiten:
- Het doen van onderzoek: onderzoek over het “wat” en over het “hoe”. De planoloog moet
alles in overweging nemen en moet dus kennis vergaren. Het verwerken van de informate in
een rapportage of kaart is een planologische actviteit (GIS). Er moet worden onderzocht
welke regels, afspraken en voornemers er al zijn voor een gebied. Verder is het handig om te
inventariseren wat de visie van belangrijke partjen is. Ook: wie en wat heb je nodig om je
plan te verwezenlijken en bepalen wat de consequentes van het plan zijn.
- Het maken van ruimtelijke plannen: hoe kunnen de verschillende gebruiksfuncte t.o.v. elkaar
worden gekanaliseerd zodat de meeste ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ontwerp en
vormgeving zijn sterke communicatemiddelen, een mooie vormgeving kan overtuigend
werken. Heldere kaarten kunnen verduidelijkend werken.
- Het managen van het proces om tot en plan en de uitvoering daarvan te komen: wie zijn de
partjen die geld willen investeren in hoe krijg je ze zover dat ze dat ook gaan doen? Hoe zorg
je voor medewerking van kritsche partjen? Het gaat naast een mooi plan ook om de
haalbaarheid en de realisate. Plannen moeten voldoende reëel zijn, ze moeten voldoende
financiële haalbaarheid en steun hebben.
De geschiedenis is opgedeeld in vijf perioden:
- Periode voor 1901: Veel steden kenden een bouwverordening: regels m.b.t. brandveiligheid,
bouwhoogten, fundering en materiaalkwaliteit. De Romeinen zeten hun nederzetngen op
volgens een vast principe van twee kruisende wegen. Eind zestende en begin zeventende
eeuw maakten de Hollandse steden een geweldige groei door snelle stadsuitbreiding. Na
de gouden eeuw volgde een periode van stagnate in economie en bevolkingsgroei. De
industriële revolute in de negentende eeuw zorgde voor een bevolkingsgroei
revolutebouw (maximale grondopbrengsten van partculiere investeerders smalle
straten, ondiepe bouwblokken, hoge dichtheid en weinig parken en plantsoenen). Arbeiders
leefden onder erbarmelijke omstandigheden. Garden city gezonde steden voor arbeiders
op grote afstand van de moederstad. Gemeenten zagen zich voor de taak gesteld hun
stadsuitbreidingen beter te plannen. Drooglegging van de Beemster (internatonaal aanzien):
7100 hectare drooggemalen land. Land was nodig voor toevoer van voedsel, energie en
grondstofen voor Amsterdam. Er ontstond een strak georganiseerd en streng gecontroleerd
systeem van taken en bevoegdheden van dijkonderhoud. Decreet 1801 van Napoleon:
Industriële branches indelen in drie vervuilingscategorieën;
Het scheiden van stedelijke gebieden voor industrie van die voor wonen;
Wetelijk verplichte onderzoeken naar vervuilende ondernemingen.
Echter werd de burger niet beschermd, maar de bedrijven. In Berlijn ontstond er stedelijke
zonering functescheiding.
- Begin van de planning (191 – WOII): de Woningwet werd ingevoerd statpunt van de
ruimtelijke ordening. Woningwet was eerst een gezondheidswet, vervolgens werden
gemeenten verplicht om huiseigenaren en bouwers streng te controleren. Als derde
ontstond de verplichtng tot het maken van een uitbreidingsplan (voorloper van het
bestemmingsplan). Op grond van het uitbreidingsplan konden nu bouwvergunningen worden
geweigerd. Survey before planning: op kennis gebaseerd planvormen. Jaren 30
gemeentelijke plannen kun je het best afstemmen door op een hoger schaalniveau een plan
te maken voor alle gemeenten samen. Casseres (eerste Nederlandse planoloog) hij keek
door de schalen heen en ontwierp het eerste Nederlandse streekplan, met Eindhoven als
kern van een satellietstad. Amsterdams Uitbreidingsplan (AUP): eerste structuurvisie, hoe de
, stad zich moest ontwikkelen. Het onderscheid tussen de structuurvisie voor de grote lijnen
en het gedetailleerde bestemmingsplan werd geboren. Congrès Internatonaux
d’Architecture Moderne (CIAM): het denken over stedenbouwkunde kreeg een vlucht.
Handvest van Athene: de belangrijkste vuistregels voor de stedenbouwkunde werden
vastgelegd. Lessen uit deze periode:
Op lokaal niveau dient er een plan te zijn dat het ruimtegebruik reguleert;
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen strategische visies en concrete
plannen;
Een visie op regionaal niveau is nodig voor een goede ordening op lokaal niveau.
- Bloeiperiode (WOII – jaren 80): de Duitse bezetng nam in 1941 het basisbesluit
Nederland werd een Duitse regio en kreeg een centralistsche planning opgedrongen. Op de
niveaus: rijk, provincie en gemeente moesten ruimtelijke plannen worden gemaakt.
Natonale plannen streekplannen ruimtelijke plannen. Na de oorlog was men van
mening dat er natonale plannen nodig waren voor: wonen, werken, recreate en verkeer. De
plannen kwamen echter maar moeilijk van de grond. 1960 Nota Inzake Ruimtelijke
Ordening: de groei van steden in de Randstad die ten koste ging van de andere delen van het
land spreiding van de welvaart door premieregelingen. Er werd ingezet op multpolaire
ontwikkeling: meerde stedelijke kernen naast elkaar i.p.v. één grote stad. 1965 Wet op de
Ruimtelijke Ordening (WRO):
Alleen gemeenten konden een voor iedereen bindend bestemmingsplan maken;
De natonale nota’s moesten goedgekeurd worden door het parlement;
Het streekplan vormde het scharnier tussen natonale nota’s en gemeentelijke
plannen. Werd gezien als de belangrijkste schakel.
WRO weerspiegelde democratsering (inspraakprocedure was verplicht zodat burgers op
konden komen voor hun belangen) en was sterk decentraal van opzet.
Subsidiariteitsbeginsel: hogere instantes moeten niet iets doen wat door lagere instantes
kan worden afgehandeld.
Geldstromen en plannen door verschillende sectoren moesten op elkaar worden afgestemd.
1966 Tweede Nota Ruimtelijke Ordening. De verwachtng was 20 miljoen inwoners in
2000 langetermijnvisie met spreiding van nieuwe Nederlanders. Men wilde ook geen
sprawl (gelijkmatge spreiding van woningen over een heel groot gebied) gebundelde
deconcentrate. Groeikernen (dorpen op afstand van de grote steden) konden de overloop
van de steden opvangen. Buferzones: groene zones tussen de steden.
Men kwam erachter dat, hoeveel onderzoek je ook doet, de toekomst in onzekerheid gehuld
blijf. Er kwam aandacht voor het planningsproces planologie in twee delen: binnenkant
(planningsproces en het beleid) en buitenkant (inrichtng).
Derde Nota Ruimtelijke Inrichtng: voor verschillende gebieden moesten uitwerkingen in
structuurschetsen komen; voor verschillende sectoren structuurschema’s. Centrale steden
hadden te lijden onder de groei van de groeikernen de stad kreeg weer alle aandacht
compacte stad. Lessen uit deze periode:
Voor de afstemming van ruimtelijke plannen op diverse schaalniveaus is een
planstelsel nodig;
Bij ruimtelijke planvorming heef men altjd te maken met onzekerheden. Het is
naast de inrichtng ook belangrijk aandacht te besteden aan het proces.
- Jaren 80 – 2010: de ruimtelijke ordening moest al het beleid van de andere sectoren op
elkaar afstemmen. Er kwam een vraag naar efectviteit, deze bestond uit twee vragen:
Leiden ruimtelijke plannen tot een meetbare verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit?;
Hoe kon men ervoor zorgen dat plannen ook uitgevoerd werden?.
Veel steden hadden cityvorming toegepast: oude buurten moesten wijken voor een modern
centrum. De stad was zoveel complexer dan men ooit had aangenomen, een complex