4. Fysiologische behoeften
Drie soorten behoeften
Een behoefte (need) is een conditie in een
persoon die essentieel is voor welzijn, groei en
leven. Er zijn drie soorten behoeften:
fysiologisch, psychologisch en impliciet.
Basisbegrippen van regulatie
Clark Hull ontwierp de drive theory: fysiologische
behoeften ontstaan door fysiologische deprivaties.
Als fysiologische behoeften onbevredigd blijven,
wordt de deprivatie zo sterk dat een psychologische
drive ontstaat. Die drive zorgt dat de mens in actie
komt en gedrag gaat vertonen dat leidt tot
behoeftebevrediging. Het cyclische patroon omdat de
volgende 7 regulatieprocessen die zullen worden
besproken: fysiologische behoefte, fysiologische
drive, homeostase, negatieve feedback, meerdere
inputs/outputs, mechanismen binnen het organisme
en mechanismen buiten het organisme.
De fysiologische behoefte is de biologische conditie van een tekort, bv voedseldeprivatie. Als die
behoeften onbevredigd blijven, kan dat leiden tot ziekte of lichamelijke schade.
Fysiologische drive is een psychologische (geen biologische) term voor de bewuste manifestatie van
een onderliggende onbewuste psychologische behoefte. De drive heeft motivationele
eigenschappen, dit betekent dat het bepaald gedrag stuurt op basis van behoeftebevrediging.
Homeostase is de term voor de lichamelijke tendens om tot een evenwicht te komen, ook wel intern
stabiele conditie. Homeostase is het vermogen van het lichaam om een systeem terug te brengen
naar zijn baseline.
Negatieve feedback is het fysiologische stopsysteem van de homeostase. Drive zorgt ervoor dat
gedrag geactiveerd wordt, negatieve feedback zorgt dat het stopt. De negatieve feedback systemen
geven het signaal van verzadiging net voordat de fysiologische behoefte volledig is bevredigd.
,De drive heeft meerdere inputs en outputs, wijzen waarop het geactiveerd kan worden. Bv dorst na
zweten. Het idee is dat drives voortkomen uit een aantal verschillende bronnen (inputs) en
verschillende doelgerichte gedragingen motiveren (outputs) tot verzadiging optreedt.
Mechanismen in het organisme zijn alle biologische regulatiesystemen in de persoon die samen
optreden bij de fysiologische behoefte onderliggend aan de drive. Drie hoofdcategorieën:
hersenstructuren, endocrinesysteem en organen. Alle mechanismen werken samen. Bij honger:
hypothalamus (hersenstrucuur), glucose en insuline (endocrine) maag, alvleesklier, lever (organen)
Mechanismen buiten het organisme zijn alle omgevingsinvloeden: cognitief, sociaal en cultureel.
Honger: calorieën (cognitief), geur (omgeving), anderen (sociaal), ideale lichaamsvorm (cultuur).
Dorst (thirst)
Ons lichaam bestaat voor 2/3e uit water, als het volume daarvan 2% daalt krijgen we dorst.
Uitdroging treedt op bij 3% of meer. We kunnen ongeveer 2 dagen leven zonder te drinken.
Fysiologische regulatie
Het water in ons lichaam bevindt zich in zowel intra- als extracellulair vocht. Dorst komt voor uit
beide bronnen. Het double-deplation model of thirst: als het intracellulaire vocht aangevuld dient te
worden, treedt osmometrische dorst op. Als het extracellulaire vocht aangevuld moet worden,
treedt volumetrische dorst op. Hypovelumia (afname van plasmavolume (extracellulair))
veroorzaakt dus volumetrische dorst.
Dorst activatie
Osmometrische dorst is de voornaamste oorzaak van dorst activatie. Dorst wordt dus vooral
veroorzaakt door uitgedroogde cellen.
,Dorst verzadiging (satiety)
Er zijn verschillende negatieve feedbacksystemen in de: mond, maag en cellen
In het cardiovasculaire systeem zit een mechanisme dat het brein laat weten of de waterniveaus
normaal zijn. Waterconsumptie helpt niet tegen dorst wanneer de cellen niet volledig gehydrateerd
zijn.
Hypothalamus en nieren
Ook de nieren, hypothalamus en bepaalde hormonen spelen een rol. Wanneer de hypothalamus
intracellulaire krimp waarneemt (door tekort aan water) wordt een hormoon afgegeven in het
bloedplasma dat een boodschap zendt naar de nieren die water apart houden (door in sterke mate
geconcentreerde urine af te geven). De hypothalamus bevat ook zoutconcentratie-gevoelige cellen
die kunnen onderscheiden hoe de zoutconcentratie is (hoog=weinig water). Als de hypothalamus een
laag bloedvolume en een hoge zoutconcentratie bemerkt, stimuleert deze de hypofyse om ADH af te
geven. ADH communiceert met de nieren dat ze water moeten bewaren.
Omgevingsinvloeden
Smaak is de belangrijkste omgevingsinvloed bij mensen, smaakje meer drinken. per smaak
verschilt de stimulerende water: zoet heel erg, zuur en zout in het begin een beetje en dan snel
minder, bitter maar een heel klein beetje. Drinken gebeurt om 3 redenen: dorst-gerelateerd, niet-
dorst-gerelateerd vanwege smaak en niet-dorst-gerelateerd vanwege aantrekkingskracht van of
verslaving aan een substantie in het water (bv alcohol of omdat je XTC hebt genomen, niet het water
zelf).
Honger
Eetlust (korte termijn)
Cellen hebben glucose nodig om energie te produceren. De lever neemt de hoeveelheid glucose
waar en stuurt een seintje naar de laterale hypothalamus (LH) als het gehalte te laag is. De LH zorgt
voor de ervaring van honger en zorgt dat mensen gaan eten. De ventromediale hypothalamus (VMH)
is juist verantwoordelijk voor het stoppen met eten. Het is het bevredigingsgebied van het brein en
het negatieve feedback systeem van eetlust. Zonder VMH worden mensen chronische overeters en
verdubbelen zij hun lichaamsgewicht.
Volgens de glucostatische hypothese neemt eetlust toe en af in reactie op de veranderingen
in de hoeveelheid glucose in het bloedplasma. De LH bevat gespecialiseerde neuronen die reageren
op de belonende eigenschappen van voedsel, zoals smaak. Deze neuronen worden al geactiveerd als
je een klein beetje honger hebt. Eetlust neemt ook toe en af als gevolg van samentrekkingen van de
maag en lichaamstemperatuur. Koude temperaturen stimuleren eten. Maar de voornaamste
regulator van honger is de maag. De maag leegt zichzelf snel. Met een volle maag heb je geen
honger, 60% leeg een beetje, 90% leeg heel veel honger. 80% vol zitten na het eten is perfect want
het brein heeft even nodig door te geven dat je helemaal vol zit, terwijl jij die 80% voelt.
Energiebalans (lange termijn)
Net als glucose produceert ook vet(weefsel) energie. Volgens de lipostatische hypothese zal het
vetweefsel hormonen zoals ghreline afgeven in de bloedsomloop om de voedselinname te doen
toenamen wanneer de vetmassa onder de homeostatische balans komt. Als hij boven de balans zit
wordt leptine afgegeven. Ghreline wordt aangemaakt in de maag bloedsomloop LH maag
en ingewanden seintje dat er te weinig voedsel is hongergevoel. Leptine: vetcellen bloed
VMH gevoel van verzadiging.
, Set-point theory (Keesey, 1980)
Elk individu heft een biologisch bepaald lichaamsgewicht, een “vet thermostaat” die door genen
wordt bepaald bij de geboorte. Genen creëren individuele verschillen in het aantal vetcellen per
persoon. Volgens de set-point theory hangen hongeractivatie en verzadiging af van de grootte van
iemands vetcellen, dit varieert over tijd. Wanneer de grote is afgenomen (bv door diëten) neemt de
honger toe en dit houdt aan tot het eetgedrag de vetcellen in staat stelt hun natuurlijke (set-point)
grootte terug te krijgen. Mensen ervaren een relatief consistente verteringssnelheid. De set-point
neemt echter wel toe met leeftijd, metabolisme neemt af als gevolg van een dieet en een chronisch
teveel aan voedsel zorgt dat vetcellen groter en meer worden.
Omgevingsinvloeden
Omgevingsinvloeden zoals het moment van de dag, stress, het zien, de geur en de smaak van voedsel
beïnvloeden eetgedrag. Eetgedrag neemt toe als er grotere variëteit aan voedsel beschikbaar is. Hoe
groter het aantal smaken, hoe groter de voedselinname. Een grote voedselbeschikbaarheid en grote
porties zorgen voor overeten. Eten is vaak een sociale gelegenheid; mensen eten tot 50% meer in
aanwezigheid van vrienden en familie. Sociale druk om te eten of diëten is een andere
omgevingsfactor. Wanneer iemand obese vrienden heeft, neemt de kans zelf obees te worden met
50% toe. Dit geldt vooral voor broers, zussen en vrienden van dezelfde sekse.
Zelfregulatie invloeden
Cognitief gereguleerde eetgewoontes
Dmv diëten wil iemand het eetgedrag onder cognitieve controle plaatsen ipv onder fysiologische
controle. Het probleem is echter dat de cognitieve controle geen negatief feedbacksysteem heeft.
Diëters zijn daarom kwetsbaar voor overeten: (1) de cognitieve controle en wilskracht zijn niet
sterker dan de fysiologische controle en het hongergevoel, (2) de omgeving en gevoelens kunnen
gemakkelijk afleiden van de cognitieve controle.
Restraint-release situaties
Onder omstandigheden van bezorgdheid, stress, alcohol, depressie of blootstelling aan vet voedsel
zijn diëters erg kwetsbaar voor disinhibitie (restraint release) van hun cognitief gereguleerde
eetgedrag. Wanneer ze na een poos weinig gegeten te hebben behoefte krijgen aan veel calorieën,
kunnen ze zich niet inhouden en gaan ze overeten. Een voorbeeld is dat diëters minder ijs eten,
behalve als ze eerst een grote milkshake hebben gedronken, dan eten ze juist meer. Ook vasten
werkt niet omdat je te weinig energie krijgt, een verminderd metabolisme en de cognitieve controle
verminderd.
Gewichtstoename en obesitas
Van alle volwassenen is 35% obees.
Voorkomen is beter dan genezen. De enige
manier waarop mensen kunnen genezen van
obesitas is dmv zelfregulerende strategieën
zoals mindfullness, bewustzijn van
omgevingsinvloeden en toename van fysieke
activiteit.