Sociale psychologie – Elliot Aronson, Timothy D. Wilson, Robin M. Akert
H1 Inleiding tot de sociale psychologie
1.1 Wat is sociale psychologie?
Psychologie: de wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu.
Sociale psychologie: de wetenschap die bestudeert hoe de gedachten, gevoelens en gedragingen van
mensen worden beïnvloed door de echte of denkbeeldige aanwezigheid van anderen.
Sociale invloed: het efect dat woorden, daden of alleen de aanwezigheid van andere mensen
hebben op onze gedachten, gevoelens, attudes of gedrag.
- Onze gedachten, gevoelens en gedragingen worden zowel beïnvloed door onze directe omgeving
als door onze cultuur en onze culturele en individuele achtergrond.
Construct: de manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren.
Determinant: bepalende factor in een ontwikkeling of toestand.
Persoonlijkheidspsychologen: proberen sociaal gedrag te verklaren, concentreren ze zich over het
algemeen op individuele verschillen.
Sociologie: verschaf algemene weten en theorieën over samenlevingen, niet over individuen.
1.2 De macht van de situate
Fundamentele atribuueiout: de neiging om ons eigen en andermans gedrag volledig toe te schrijven
aan persoonlijkheidstrekken en de macht van de sociale invloed te onderschaten.
1.3 De macht van sociale interpretate
Behaviorisme: deze stroming verdedigt de stelling dat alle gedrag verklaard kan worden aan de hand
van beloningen en strafen in de omgeving van het organisme en dat het niet nodig is om er
subjecteve zaken als denken en voelen bij te betrekken. Hoe positeve en negateve gebeurtenissen
in de omgeving verband houden met specifeke gedragingen (Skinner).
Gestaltpsychologie: stroming die het belang benadrukt van het bestuderen van de persoonlijke
manier waarop een object wordt waargenomen (het gestalt/geheel), in plaats van het bestuderen
van de manier waarop de objecteve, fysieke eigenschappen van het object zijn samengevoegd.
Lee Ross: naïei realisme: de overtuiging dat ieder van ons dingen waarneemt ‘zoals ze echt zijn’.
1.4 Waar constructen vandaan komen: fundamentele menselijke moteven
Er zijn 2 psychologische moteven van essenteel belang:
1. De behoefe om ons goed te voelen over onszelf zelfachtng.
2. De behoefe om de wereld accuraat waar te nemen sociale cognite.
Posiuei zelfbeeld: evaluate van mensen van hun eigen eigenwaarde, de mate waarin ze zichzelf
beschouwen als goed, competent en beschaafd.
Bevindingen uit onderzoek naar ontgroening:
1. We zijn gemotveerd om een positef beeld van onszelf in stand te houden, deels door ons
gedrag in het verleden te rechtvaardigheden.
2. Dat dit ons er onder bepaalde omstandigheden toe brengt dingen te doen die in eerste
instante verrassend/paradoaaal lijken. oo kunnen we de voorkeur geven aan mensen of
dingen waarvoor we hebben geleden, boven mensen of dingen die we associëren met gemak
en plezier.
Sociale cogniue: hoe we denken over onszelf en de sociale wereld om oordelen te vormen en
beslissingen te nemen.
,Selffulfilling prophecy: je verwacht een bepaald gedrag van jezelf of van iemand anders, dus handel
je op zo’n manier dat je verwachtng bewaarheid wordt.
H2 Methodologie: hoe doen sociaal psychologen onderzoek?
2.1 Sociale psychologie: een empirische wetenschap
Hindsight bias: de neiging van mensen om hun vermogen om een uitkomst te voorspellen te
overdrijven nadat ze weten hoe die uitkomst eruit ziet.
H3 Sociale cogniue: hoe we denken over de sociale wereld
3.1 De sociale denker
Om te begrijpen hoe mensen over hun sociale wereld denken en hoe correct hun indrukken kunnen
zijn, moeten we onderscheid maken tussen twee typen sociale cognite:
Automausche sociale cogniue: een manier van denken die snel en automatsch is eerste indruk.
Gecontroleerde sociale cogniue: een manier van denken met meer inspanning, is weloverwogen.
3.2 Op de automatsche piloot: denken zonder inspanning
Automausch denken: een onbewust, onopzetelijk, onwillekeurig proces dat geen inspanning kost.
Schema’s: mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale wereld te
organiseren rond thema’s of objecten. Dit beïnvloedt de informate die mensen opmerken, waarover
ze nadenken en die ze zich herinneren. Omvat kennis over zaken zoals: andere mensen, onszelf,
sociale rollen en specifeke gebeurtenissen.
Script: schema’s over specifeke gebeurtenissen, de beschrijving van hoe zo’n gebeurtenis verloopt.
Syndroom van Korsakov: mensen met deze stoornis verliezen het vermogen om nieuwe
herinneringen te vormen, elke situate voelt alsof ze die voor het eerst meemaken.
Toegankelijkheid: mate waarin schema’s en concepten zich op de voorgrond van ons bewustzijn
bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen over de sociale
wereld. Er zijn 2 soorten toegankelijkheid:
1. Sommige schema’s kunnen blijvend toegankelijk zijn door eerdere ervaringen alcoholisme
2. Een schema kan tjdelijk toegankelijk worden gerelateerd aan een bepaald doel toets
Priming: het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerk of
concept verhogen. Een gedachte kan pas als priming fungeren, als die zowel toegankelijk als van
toepassing is (onderzoek met positeve en negateve woorden) automatsch denken.
- Schema’s kunnen een eigen leven gaan leiden, zelfs als ze volledig weerlegd zijn.
- Priming van iets toepasselijk of iets wat niet toegankelijk is, heef geen invloed.
- Niet alleen schema’s kunnen geprimed worden, ook priming via metaforen kan, via bijvoorbeeld
iets schoons ruiken, een warme drank voelen, iets zwaars vasthouden etc.
Perseveraue-effect: de bevinding dat de opvatngen die mensen hebben over zichzelf en de sociale
wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel.
Bestraffingseffect: bevinding dat positeve opvatngen van mensen over de sociale wereld ten
gevolge van bewijzen van het tegendeel kunnen omslaan naar zeer negateve opvatngen.
Selffulfilling prophecy: een schema of verwachtng ten aanzien van een ander beïnvloedt ons gedrag
tegenover de ander, waardoor die ander zich overeenkomstg onze verwachtngen gaat gedragen.
(On)gemotveerde student behandelen als een (on)gemotveerde student, waardoor de student juist
(on)gemotveerd wordt.
Pygmalioneffect: een positeve selfulflling prophecy: als er positeve verwachtngen zijn van
mensen, gaan zij beter presteren. Gaat om iemand die invloed heef (onderzoek ‘uitblinkers IQ-test).
, Beoordelingsheurisuek: mentale aanname die we gebruiken om snel en efciënt te kunnen
oordelen, dit gebruiken we als het niet duidelijk is welke keus het beste is.
Beschikbaarheidsheurisuek: mentale aanname waarbij we een oordeel baseren op het gemak
waarmee we iets voor de geest kunnen halen.
Representauviteitsheurisuek: mentale aanname waarbij we verschijnselen classifceren naar de
mate waarin zij onderling overeenkomen.
Iniormaue over de basisireuuenue: informate over de regelmaat waarmee leden van verschillende
categorieën in de populate voorkomen.
Anker- en correcueheurisuek: mentale aanname waarbij je een getal of waarde als beginpunt
gebruikt en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeert, ankerwaarde (lengte van de Rijn).
Ankerwaarden kunnen ons op 3 manieren beïnvloeden:
1. Het beginpunt vergroot de toegankelijkheid van gedachten die ermee overeenkomen.
2. Als we de beïnvloeding willen voorkomen door vanuit de ankerwaarde te corrigeren.
3. Het vormt een primer die ertoe leidt dat bij mensen getallen of maten opkomen die erop lijken.
Cocktailparty-efect: je staat met iemand te praten en opeens hoor je iemand in een andere hoek van
de ruimte je naam noemen onbewust denken.
Alle mensen gebruiken schema’s om de wereld te kunnen bevaten, maar de inhoud van onze
schema’s wordt beïnvloed door de cultuur waarin we leven.
Holistsch versus analytsch denken:
Analytsche denkstjl: kenmerken van objecten, besteden aandacht aan de omgeving.
Holistsche denkstjl: kijken naar de wijze waarop objecten zich tot elkaar behouden.
3.3 Gecontroleerde sociale cognite: ingespannen denken
Gecontroleerd denken: vindt bewust, opzetelijk en uit vrije wil plaats, vereist inspanning.
Tegenieitelijk denken: een aspect uit het verleden op mentaal niveau veranderen zodat je je kunt
voorstellen hoe het had kunnen zijn. “Als ik dit had gedaan, had ik het wel gehaald”.
Gedachteonderdrukking: poging om je gedachten over iets wat je zo snel mogelijk wil vergeten, te
vermijden. Dit is afankelijk van de interacte tussen 2 processen:
Automatsche deel: het monitoringsproces: zoekt naar bewijs dat de ongewenste gedachte op het
punt staat om in te breken in het bewustzijn. oodra de gedachte is opgemerkt, komt het:
Gecontroleerde deel: operatngproces: inspanning vereisende, bewuste poging om jezelf af te leiden.
Barrière van overdreven zelivertrouwen: gegeven dat mensen gewoonlijk te veel vertrouwen op de
nauwkeurigheid van hun eigen oordelen.
H4 Sociale percepue: hoe we andere mensen begrijpen
4.1 Non-verbale communicate
Sociale percepue: de studie naar hoe we ons een indruk vormen en conclusies trekken over andere
mensen, kijkend naar hun non-verbale communicate: (on)opzetelijk communiceren zonder woorden
maar met lichaamstaal, waarbij de gezichtsuitdrukking het belangrijkste is.
Spiegelneuronen: neuronen die reageren als wij zelf een bepaalde handeling verrichten en als we
een ander deze handeling zien verrichten, “gapen werkt aanstekelijk”.
Coderen: uitdrukken of voortbrengen van non-verbaal gedrag.
Decoderen: interpreteren van het non-verbale gedrag van andere mensen.
- 6 cross-culturele emotes: woede, angst, afschuw, blijdschap, verrassing en verdriet.
Vermenging van affect: een deel van het gezicht vertoont de ene emote, terwijl een ander deel blijk
geef van een andere emote.
Maniiestaueregels: cultureel bepaalde regels over welke non-verbale gedragingen gepast zijn om te
laten zien.