Verpleegkundige vaardigheden deel 1
Verpleegkundige vaardigheden deel 1
H3.1 vitale functies
Het begrip vitale functies kent verschillende definities:
Vitale functies met betrekking op levensreddend handelen: de functies
waarvan uitval of stoornissen direct leiden tot een levensbedreigende situatie;
het gaat dan om het bewustzijn, de bloedcirculatie en de ademhaling.
Vitale functies in de klinische situatie: de lichamelijke functies die door het
centraal zenuwstelsel worden gereguleerd en die van essentieel belang zijn
voor het functioneren van he lichaam.
We gaan het hebben over de laatste definitie.
Om een goed beeld te krijgen van de lichamelijke toestand van een patiënt, moeten
de vitale parameters goed in de gaten gehouden worden. Een parameter is een
veranderlijke grootheid die een proces beïnvloed. De belangrijkste vitale parameters
zijn de lichaamstemperatuur, de pols, de ademhaling en de bloeddruk.
De vitale parameters moeten meerdere keren en met regelmatige tussenpozen
worden gemeten. Een reeks geeft immers meer informatie dan één afzonderlijke
waarde.
Factoren die van invloed zijn op de vitale parameters:
Leeftijd
o Lichaamstemperatuur, bij een pasgeborenen varieert de
lichaamstemperatuur tussen de 36 °C en de 38 °C en bij bejaarden
tussen de 36 °C en de 37 °C. Deze variatie is omdat de
warmteregulatie bij beide leeftijdsgroepen niet optimaal is.
o Ademhaling, pasgeborenen ademen gemiddeld 32 keer per minuut,
volwassenen ademen gemiddeld 16 keer per minuut.
o Polsfrequentie, de polsfrequentie neemt af met het ouder worden.
o Bloeddruk, de bloeddruk kan toenemen met het ouder worden.
Geslacht, bij vrouwen zijn temperatuurschommelingen sterker dan bij mannen,
waarschijnlijk als gevolg van hormonale veranderingen.
Etniciteit (ras), er zijn geen eenduidige resultaten waaruit blijkt dat
veranderingen in de vitale parameters gerelateerd kunnen worden aan
etniciteit. De belangrijkste verschillen zitten in de bloeddruk. Sommige rassen
zijn vatbaarder voor veranderingen in de bloedcirculatie.
Geneesmiddelen, sommige geneesmiddelen hebben een invloed op de
temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk.
Pijn
o Acute pijn leidt tot veranderingen in het sympathisch zenuwstelsel,
waardoor de hartslag, ademhaling en bloeddruk word verhoogd.
o Chronische pijn verlaagd de hartslag in stimulering van het
parasympatisch zenuwstelsel. Hierdoor kunnen de ademhaling en
hartslag worden verlaagd.
Circadiaans ritmiek (dag- en nachtritme), het dag- en nachtritme is van invloed
op de bloeddruk (de bloeddruk is in de ochtend het laagst en is laat in de
middag en ’s avonds maximaal) en de lichaamstemperatuur (deze is van 8 tot
12 uur ’s avonds het hoogst en vroeg in de ochtend van 4 tot 6 uur het
laagst).
1
, Verpleegkundige vaardigheden deel 1
Verpleegkundige vaardigheden deel 1
H3.3 pols
De pols is de arteriële klopping, teweeggebracht door de hartcontracties, die door palpatie
van een slagader te voelen is. De pols geeft een indicatie voor de hartslag en het hartritme.
Aan de pols kunnen worden waargenomen: de hartfrequentie, het hartritme, het slagvolume,
de gelijkmatigheid en de spanning.
De hartfrequentie van een volwassenen hoort tussen de 60 en de 100 slagen per minuut te
liggen. Een frequentie hoger dan 100 heet tachycardie en een frequentie lager dan 60 heet
bradycardie.
Verpleegkundige vaardigheden deel 1
H3.5 bloeddruk
De bloeddruk in het slagadersysteem varieert met de hartcyclus en bereikt het hoogste
niveau bij de systole en het laagste niveau tijdens de diastole. Het verschil tussen de
systolische en de diastolische bloeddruk is de polsdruk, die normaal tussen de 30 en de 50
mm Hg bedraagt.
Het hartminuutvolume, de perifere vaatweerstand, de elasticiteit van de slagaders, het
bloedvolume, de stroperigheid van het bloed, hormonen en enzymen en de
chemoreceptoren zijn van invloed op de bloeddruk.
2