Samenvatning levenslooppsycholoingie
, Voor een SPH’er is het van belang of een volwassen mens zelfstandiing/ autonoom kan functoneren in
de samenleving.
Psycholoingie: Beschrijft en verklaart het gedrag van de mens en de gevoelens en gedachten die de
mens ervaart bij zijn gedrag en de omstandigheden waarin het plaatsvindt
Ontwikkelining: Een reeks progressieve veranderingen die tot hogere niveaus van diferentate en
functoneren leiden. Deze veranderingen verlopen trapsgewijs (discontnu)
Wat betekent ontwikkeling bij de mens?
Waardoor kom je van ene fase in de andere?
GROEI: toename van cellen en een toename van lengte en gewicht. De mate is sterk erfelijk bepaald. Van
klein naar groot (groei) van eenvoudig naar complex (diferentate)
RIJPING: Het in staat zijn om nieuwe functes te vervullen (lichamelijk proces). Rijping verloopt in
opeenvolgende fases in bepaalde volgorde
LEREN: verwerven van kennis en vaardigheden op basis van intelligente en ervaring door actef in contact
te treden met de omgeving. Omgeving heeft invloed op rijping van het zenuwstelsel.
Doel van de wetenschap:
Het doel van de wetenschap Levenslooppsychologie: observate, beschrijving en verklaring van
ontwikkelingsprocessen gedurende de menselijk levensloop.
Uitkomsten gaan altjd over de gemiddelde mens!
Wijze van Onderzoek: Dwarsdoorsnede/Longitudinaal
Visies op ontwikkeling gedurende de levensloop:
Het lastge aan deze wetenschap is dat er verschillende visies zijn op menselijke ontwikkeling. Denk
daarbij bijvoorbeeld aan de verklaring van mensen die vanuit een bepaalde religie denken. In de
psychologie bestaan de volgende stromingen/ paradigma’s en de wetenschappelijke grondleggers die
daarbij horen:
Psychoanalyse (Freud/Erikson): De mens wordt gestuurd door driften en de pogingen deze te
onderdrukken. Vroegkinderlijke ervaringen staan centraal.
Coingniteve ontwikkeliningsmodel (Piainget/ Kohlbering): Gedrag van kinderen weerspiegelt hun denk - en
kennisniveau
Behaviorisme(Skinner)/sociale leertheorie (Bandura): Menselijk gedrag is aangeleerd. Psychologie moet
zich richten op waarneembaar gedrag. Invloed omgeving is belangrijk
Vervolg visie:
Omingeviningspsycholoingie(Hall): ontwikkeling van de mens wordt bepaald in wisselwerking tussen de
sociale en de ruimtelijke/materiele omgeving
Etholoingie/Bioloingische stromining (Darwin, Bowlby): Menselijk gedrag dient een evolutonair doel.
“Survival of the fiest”, elke generate verandert door aanpassing aan een veranderende omgeving
Humanistsche stromining (Roingers): Individuele beleving, ruimte voor noodzakelijke zelfontplooiing,
eigen verantwoordelijkheid/autonomie
Stadia in de ontwikkeling:
1. Prenatale fase (3 trimesters)
2. Babyperiode (0-18maanden)
3. Peuterperiode (1,5-4 jaar)
4. Kleuterperiode (4-6 jaar)
5. Schoolperiode (6-11 jaar)
6. Adolescente (11-22 jaar)
7. Jonge volwassenheid
8. Volwassenheid
9. Ouderdom
,Prenatale ontwikkeling:
Eerste trimester (embryonale fase):
Germinale fase: twee weken innesteling van bevruchte eicel (zygote) daarna de aanleg van bv. centrale
zenuwstelsel, hersenen, hart, ogen en oren
Tweede trimester (4 tot 6 maanden): ontwikkeling zenuwverbindingen tussen de hersenen en belangrijke
organen en refexen
Derde trimester: volgroeien van de foetus tot geboorte
Risicofactoren tjdens zwangerschap:
Middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben op de prenatale ontwikkeling
noem je teratogeen.
Teratogene factoren kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags - en functestoornissen.
Voorbeelden: gebruik van drank, medicijnen en drugs, infectes en andere ziektes, de leeftijd van de
aanstaande moeder en stralingsgevaar.
Belang refexen:
Reflexen zijn onbewuste en automatsche fysiologische reactes op prikkels en veranderingen in de
omgeving.
Reflexen komen voort uit natuurlijk instnct om te overleven.
Reflexen zijn belangrijk om eerste 6 maanden te overleven.
Voorbeelden: Mororefex, Babinsky refex, grijprefex, sucking refex
Geboorte:
1. Meer dan 3 weken te vroeg: prematuriteit.
2. Gemiddeld 40 weken zwanger: 3000-3500 gram en 50 cm.
Onder 2500 gram: dysmaturiteit.
3. Meer dan een week over tjd: serotniteit.
Apingarscore is een beoordeling van vijf vitale kenmerken die een indicate geven van de fysieke condite van de
baby:
Appearance, Pulse, Grimace, Actvity, Respiraton
Drie belangrijke levensfunctes na geboorte: slapen, eten, huilen
Visies op pasgeboren mens:
Behaviorisme: Psychoanalytsche stromining:
Passief, je moet prikkels krijgen en beloond worden Actef, zelf iets meegebracht hebt, driften, geest,
ziel, je bent al iets.
Nurture, van buiten op kind afgestuurd worden, kind Nature
reageert erop
CEFALOCAUDALE GROEI
(Je groeit van boven naar beneden, (neus naar je staart))
PROXIMODISTALE GROEI
(Van je romp naar je uiteinden, (centrum naar buiten))
De ontwikkeling van het leren
, De ontwikkeling van het leren:
LEREN “een blijvende verandering in wat iemand kan of weet of grond van ervaring (via motoriek en
zintuigen; horen, zien, ruiken, voelen en proeven)”
Motorische ontwikkeling:
Sensomotorische ervaringen habituatieieiel (pen in je hand voel je na tjd niet meer)
Peifieintieieie (grote en kleurrijke voorwerpen zijn
interessanter dan kleine vage voorwerpen)
Ciecueaieil eiactil (per ongeluk iets doen, is het leuk, doe je het
nog een keer)
Oeiëntatieieie (er gebeurt iets, dan ga je ernaar kijken, je
oriënteert je aan de dingen om je heen en daar reageer je op)
Cogniteve ontwikkeling:
Piainget:
Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Denken is verbonden met handelen (grijpen, kruipen)
Handelen met doel/intente
Circulaire reactepatronen (primair (je doet iets per ongeluk, heeft een bepaald efect) , secundair (bepaald
efect, reacte is leuk dus nog een keer, tertair( je denkt eerst na en daarna handel je hierna))
Objectpermanente (9 mnd-15/18 mnd) en cogniteve representate (in je hoofd een beeld van iets, zonder
dat het d.m.v je zintuigen aanwezig is).
Pavlov & Skinner:
Conditoneren: klassiek en operant (bekrachtging van gedrag)
Generalisate transfer it discriminate
Taalontwikkeling:
-Tateren (2-3 maanden) (universeel, kijken wat je kan)
-Brabbelen (3 maanden) (zit al bijvoorbeeld een vragende toon in, zie je de taal waarin ze opgevoed worden
terug)
-Eenwoordszinnen (1 jaar)
-Tweewoordszinnen (18-20 maanden): pivot-woord en open woord
-Drie- of meerwoordzin (2 jaar), woordenschat: 200-300 woorden.
-Linkerhersenhelft.
FEITJES:
- Kinderen leren al eerder gebaren dan taal.
- Passieve taal: wat je van anderen aangeleerd krijgt (losse woorden)
- Acteve taal: kun je zelf woorden samenvoegen en gebruik maken van...(zinnen)
Hechtng:
Je spreekt van ingehechtheid/ atachment als er sprake is van een:
Duurzame gevoelsmatge (afecteve) relate tussen een kind en een of meer specifeke personen waarmee het
kind regelmatg omgaat (Bowlby)
Hoeven dus niet per se de biologische ouders te zijn
Instnctef (Lorenz) en bij veel diersoorten
Inprentngsinstnct/hechtngsmechanisme
Ontwikkeling in gehechtheid:
0-5 maanden: geen diferentate