WETENSCHAPSFILOSOFIE
Hoorcollege 1 – Inleiding en antieke filosofen
Samenvattend:
• Epistemologie van de Oude Grieken:
Traditioneel 2 antwoorden op de vraag wat de bron van kennis is
→ rationalisme en empirisme
Deze stromingen gaan in tegen het scepticisme verdedigd door o.a. Socrates: kennis is
onmogelijk, alles valt te betwijfelen.
• Plato’s opvattingen zijn vreemd en hij redeneert op cruciale momenten (Meno) niet goed.
“ideeën” bestaan onafhankelijk van mensen en zijn dus voor iedereen hetzelfde.
• Aristoteles’ opvattingen werkten door tot aan het eind van de Middeleeuwen.
Hij is een empirist, maar er zit bij hem een rationalistisch element in.
Hij is gekoppeld aan de Bijbel, waardoor je niet tegen hem in kon gaan. Dus ging men geen
experimenten doen, in theorie van Aristoteles zat impliciet dat dit niet mocht.
Wat is wetenschapsfilosofie?
Wetenschapsfilosofie= filosofische reflectie op wat wetenschap is, doet en aan kennis genereert
Wetenschap= methode die ons kennis oplevert
Waarom wetenschapsfilosofie voor psychologen?
Om uit te leggen waarom psychologie een wetenschap is heb je kennis nodig.
Ook moet je vaardigheid/kunde hebben om hierop kritisch te reflecteren (beargumenteren).
‘Is psychologie een wetenschap?’ ‘Heeft wetenschap terecht een monopolie op kennis verwerven?”
Replicatie crisis in psychologie: Gepubliceerde positieve resultaten vaak niet gerepliceerd.
Filosofie= kritisch nadenken over zaken.
Kennis en kunde dienen het doel karakter → kritisch nadenken over wat wetenschap is> beter
inzicht in psychologie als wetenschap > betere wetenschappers. Zo de samenleving verder brengen.
Understanding society > advancing society.
Epistemologie: rationalisme vs. empirisme
Epistemologie= kennisleer, wat is kennis en waar komt het vandaan. Stelt 3 vragen:
1. Wat is (zekere) kennis
2. Hoe kunnen we kennis rechtvaardigen
3. Wat is de bron van kennis
2 posities: Beide stellen dat er kennis mogelijk is, maar verschillen in waar het vandaan komt.
Rationalisme= echte kennis komt van de ratio (verstand)
Empirisme= echte kennis komt van zintuigelijke ervaring.
Vs. Scepticisme= je kan niks zeker weten. Geen kennis mogelijk. Alle opvattingen betwijfelen.
Scepticisme
Socrates (scepticist): Kritisch denken. Stelde vragen en twijfelde aan de gevestigde orde en zelfs aan
bestaan van goden. Zijn conclusie: we zijn op zoek naar de waarheid, maar deze kunnen we niet
vinden. Niks is zeker, en zelfs dat niet. Zijn ‘niet weten’ was de enige zekerheid.
Rationalisme
(Oude Grieken, eerst radicaal, doorheen geschiedenis gematigder)
Centrale bewering: echte kennis komt (deels) voort uit het goed gebruiken van verstand/ratio.
Geassocieerde bewering: er bestaat ingeboren kennis (= nativisme).
o Nativisme= Je hebt al kennis bij geboorte.
▪ Plato: je hebt dan alle kennis
▪ Descartes (moderne tijd): er is ingeboren kennis, maar niet alles is ingeboren
▪ Karl Popper: geassocieerde bewering wordt nog zwakker.
Juul Lankhaar 2023/2024
,Plato (rationalisme en nativisme):
Oprichter 1e academie. Leerling Socrates, maar gaat tegen hem in. Geloofde net als hem niet in
goden, maar wilde niet zeggen dat we dan niks weten. Anamnesis= leren is herinneren; je leert niets
nieuws, je herinnert alleen wat je al wist. Voor geboorte heb je al echte kennis (die vergeet je bij
geboorte). Gelooft in reïncarnatie → voor geboorte is je ziel in de wereld van de vormen en ideeën>
daar zijn de echte ideeën en kennis. Als je zintuigen gebruikt kan je niet verder dan doxa.
o Episteme= kennis van hoe de dingen zijn/ hoe de wereld in elkaar zit. Echte kennis.
o Doxa= mening over hoe de dingen zijn. niet-beargumenteerde overtuiging/mening
o Kennis= ware en gerechtvaardigde overtuiging. Justified true belief=
▪ Methode die zegt dat een stoel een stoel is als iemand gelooft dat het een stoel is
(belief), als iemand kan uitleggen dat het een stoel is aan de hand van eigenschappen
(justified) en als iemand weet dat het waar is (true). Iemand weet dat iets waar is,
omdat volgens hem iedere ziel voor de geboorte in de ideeënwereld is geweest. Daar
hebben wij geleerd over de werkelijke ideeën maar deze zijn we vergeten door onze
geboorte. Tijdens ons leven herinneren we ons deze ideeën weer, waardoor we
weten dat het waar is.
Hij reageert op…..
Heraclitus (rationalisme): Alles stroomt (phanta rhei) waardoor alles continue verandert → er is
niets, alles wordt. En dus kunnen we alleen doxa verwerven, geen episteme. Dat leidt tot
scepticisme.
➔ Als je kennis wil hebben over hoe dingen zijn moet je kennis hebben over een on-
veranderende wereld. Dus opvattingen die we hebben over de wereld die we waarnemen
met zintuigen (veranderend) is meer een mening.
Parmenides: tegenovergesteld> alles is en niks wordt. Als iets verandert is het niet meer.
Plato wilde geen scepticisme.
Hij verdubbelt de wereld en legt dit uit met de allegorie van de grot.
Twee werelden:
1)van de waarnemingen/verschijnselen/veranderende dingen (kan je geen kennis van verwerven).
2)van de ideeën/vormen/niet veranderlijk, waar je ziel thuis hoort
o We zien (in onze wereld) een stoel: veranderlijk, meteen aan het stukgaan. Het ‘idee’ van
een stoel is een concept en onveranderlijk. Stoelen die we zien in onze wereld zijn
schaduwen van ‘de idee’ stoel, schaduwen uit de ideeën wereld.
o Onze ziel is in die ideeën wereld geweest en heeft dus alle echte kennis. Kennis verwerven is
ideeën herinneren. Met zintuigen doe je kennis op over veranderlijke dingen en heb je enkel
doxa. Om echte kennis te verwerven moet je dus je verstand gebruiken.
De allegorie van de grot: Alles wat we zien is een afspiegeling van de werkelijkheid uit de
ideeënwereld. Het is als in een grot, de schaduw van een stoel. We zien de schaduwen van de idealen
uit de ideeënwereld. We denken dat de schaduw van de stoel de echte stoel is (die nooit gezien).
➔ Met zintuigen doen we geen kennis op uit de echte wereld, je moet dus met je verstand
kennis op doen uit de wereld.
Hoe doet Plato de kennisverwerving; hoe zit het leren/herinneren in elkaar:
Hij schreef in dialoog vorm met Socrates als hoofdpersoon (stelt vragen en legt uit).
Dialoog Meno: hier legt hij uit dat leren herinneren is en dat iedereen dat kan. Ook slaven die geen
opleiding hebben gehad. Meno roept een slaaf erbij. Wat moet je doen om een vierkant te krijgen
met een dubbel zo grote oppervlakte. Slaaf geeft het verkeerde antwoord. Socrates laat zien hoe het
moet. De slaaf ziet het en zegt het in te zien met zijn verstand.
➔ Onacceptabel. Het wordt de slaaf uitgelegd i.p.v. dat hij zelf kennis op doet.
➔ Gaat erom dat je ziet dat Plato brak met de mythologie van de goden en aantoonde dat
echte kennis wel bestaat en te vergaren is. (al doet dit ook mythologisch aan)
➔ Descartes komt met minder sterke versie (TENTAMEN, verschillende vormen rationalisme)
Juul Lankhaar 2023/2024
, Empirisme (grieks: empeira, latijn: experienta)
Centrale bewering: bron van kennis is de ervaring opgedaan via de zintuigelijke waarneming.
=common sense opvatting: als je wil weten hoe iets zit moet je kijken/luisteren/proeven.
Geassocieerde bewering: als alle kennis uit de ervaring via de waarneming voortkomt, is er geen
ingeboren kennis. (reactie op nativisme; John Locke gaat ook in tegen nativisme van Descartes).
-Je moet iets kunnen zien wat alle eigenschappen heeft en dat noemen ze een substantie.
Een empirist kan dus geen kennis hebben van een noodzakelijk verband en dus geen kennis van een
oorzakelijk verband dus geen kennis hebben van de wereld.-
• Empiristisch= empirisme, opvatting dat kennis voortkomt uit de zintuigelijke waarneming.
Staat tegenover rationalistisch.
• Empirisch= wetenschappelijke methode waarbij men gebruik maak van observeerbare of
experimentele gegevens om conclusies te trekken over de wereld.
Staat tegenover hypothetisch of louter theoretisch.
Aristoteles (empirist maar rationalistisch element):
Leerling Plato maar verwerpt zijn twee-wereldentheorie → er is 1 wereld en die kan je met je
zintuigen waarnemen. Dit impliceert een afwijzing van ingeboren ideeën: mens is tabula rasa (=
ongeschreven blad).
Oprichter Lyceum, hier gaf hij studenten al wandelend les= peripateo. → Aquino noemt later het
empiristisch principe het peripathische principe= niets is in het intellect dat zich niet eerst in de
zintuigen bevond.
Aristoteles is empirist (zintuigelijke waarneming), maar zijn epistemologie bevat rationalistische
elementen: hij verwerpt het idee van Plato dat de (algemene) idee stoel een bestaande entiteit is in
de ideeën wereld. Je neemt alleen de concrete individuele dingen/stoelen waar. Maar hoe komen we
dan aan ‘algemene begrippen’?
→Hij maakt gebruik van inductie; zo kom je aan het universeel abstracte idee stoel.
o Inductie= van specifieke gevallen naar het algemene. Door een hoop individuele stoelen te
zien, construeer je het algemene begrip ‘stoel’. Apagoge = inductieredenering.
▪ ‘alle mensen zijn sterfelijk’. Op basis van een aantal (maar niet alle) waarnemingen
waarin A B is, of op A B volgt, concluderen dat A altijd B is, of op A altijd B volgt.
o Inductieprobleem= op basis van de waarneming alleen kan je niet zeggen dat de abstracte
algemene stelling waar is (je kan enkel zeggen dat de individuele gevallen waar zijn). Je kan
nooit zeker weten dat alle mensen sterfelijk zijn.
o Aristoteles oplossing… inductie is eerste stap; tweede stap is intuïtieve inductie (inzicht)= via
je onfeilbare intellectuele capaciteit van de geest (nous) inzien dat abstracties noodzakelijke
waarheden zijn. → je gebruikt inductie en ziet met je verstand in (rationalistisch element) dat
het waar moet zijn = geen zuiver empirisme.
▪ Met intuïtieve inductie vind hij dus dat hij heeft vastgesteld dat de algemene
bewering waar is en denkt hij hier verder niet meer over na → geen kritisch denker
naar zijn eigen opvattingen.
Bacon had kritiek op Aristoteles, als we naar hem gaan in hc2 slaan we de hele
middeleeuwen over. Daar is een rede voor… Je kon niet tegen Aristoteles in gaan want hij
was verbonden aan de Bijbel. Dit stond wetenschappelijke vooruitgang in de weg.
Aristoteles in de late Middeleeuwen:
Katholieke kerk veel macht. Er werd bij kennis verwezen naar de Bijbel of naar Aristoteles.
Twee wegen tot waarheid: 1) Openbaring 2) verstand gebruiken (deed Aristoteles).
Aquino:
Probeerde christelijke leer met opvattingen van Aristoteles (De Filosoof) te verenigen.
Theorie van stof en vorm (Aristoteles) → proces van ontstaan en vergaan (Aquino):
Stof (materie zoals een stuk marmer) is in aanleg iets. Daar kun je een vorm in aanbrengen
(bijvoorbeeld een beeld). Pas door vorm wordt het ook werkelijk iets. Deze vorm kan echter ook
weer kapot gaan. Dit is het proces van ontstaan en vergaan. Er moet dus een beginpunt zijn wat alles
in gang heeft gezet. Aquino stelt dat God dit proces in gang heeft gezet.
Juul Lankhaar 2023/2024
, Volgens Aristoteles moet er een eerste oorzaak zijn , onbewogen beweger (= de eerste oorzaak).
Hij ziet dit als God en is in overeenstemming met wat in de Bijbel staat. Daardoor kon men het niet
zomaar met hem oneens zijn.
Aristoteles’ opvatting over experimenten:
Experimenten leren ons niks over de natuurlijke wereld, want door manipulatie ga je in tegen de
natuur der dingen. Hij deed observaties (= volgens hem bron van kennis). Je wil kennis over de
wereld hoe deze zich op een natuurlijke manier gedraagt, en dus geen experimenten. Hierdoor stond
de wetenschap stil.
In de moderne tijd wordt dit verbroken, want toen werd met Aristoteles (niet met de Bijbel)
gebroken door de wetenschappelijke revolutie.
Juul Lankhaar 2023/2024