Samenvatting H1 & H2 van ‘Samenlevingen’
Hoofdstuk 1: §1.1 t/m 1.7
Het terrein van de sociologie
'Sociaal’: drie verbonden sociologische basisbegrippen: interactie, cultuur en interdependentie.
§1.1 Wat is sociologie?
Sociologie:
- De wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven.
- Wetenschap van de maatschappij.
Maatschappij:
- Abstracte zin: sociale leven in algemeen, manieren waarop mensen met elkaar samenleven.
- In specifieke zin: de grootste sociale eenheid waartoe mensen behoren.
Sommige sociologen omschrijven hun vakgebied als wetenschap van menselijk groep. ‘Groep’: een
bepaald soort netwerk, verzameling van individuele deelnemers die een besef van een
gemeenschappelijke identiteit (‘wij-gevoel') kennen en op basis daarvan leden tot niet-leden
onderscheiden. Tot terrein van sociologische studie behoren ook verbindingen tussen mensen die
geen besef van een gemeenschappelijke identiteit hebben en in die zin dus geen groep vormen.
Eigenlijk: ‘De studie van sociale netwerken'.
Sociaal netwerk: een te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren (individuen/ groepen) à
variëren naar omvang, dichtheid (het feitelijke aantal directe relaties tussen actoren gedeeld door
het maximaal mogelijk aantal directe relaties) en openheid (mate waarin het netwerk verbindingen
met andere netwerken heeft). Binnen een netwerk verschillende sociale posities:
- Centrale positie: veel directe relaties met andere actoren.
- Marginale positie: klein, onbelangrijk als zich aan de grens bevindend.
In sociologie gezocht naar overeenkomsten/ verschillen tussen uiteenlopende vormen van menselijk
samenleven/ samenhangen. Voorbeeld: hoe economische ontwikkelingen samenhangen met
godsdienstige overtuigen. Terugkerende sociologische vraag: hoe hangt de belevingswereld van
individuen samen met de kleinere en grotere sociale verbanden waar ze deel van uitmaken, hoe
‘biografie en geschiedenis elkaar snijden’ (C. Wright Mills).
Sociologie zoekt naar overeenkomsten, verschillen en samenhangen tussen sociale verschijnselen.
Het is geen optelsom van verschillende, los van elkaar staande sectoren of sferen bijv. de economie,
de politiek en het onderwijs etc. Voor kleine samenlevingen (boeren of jagers-verzamelaars) is zo'n
indeling zelfs niet te maken. Voor moderne, gedifferentieerde samenlevingen gaat dat beter, maar
ook dan zijn de grenzen tussen de onderscheiden sectoren nooit scherp te trekken en gaan de
processen in die sectoren zo met elkaar samen dat ze los van elkaar niet goed te begrijpen zijn.
Bestudering van maatschappelijk leven mag ook geen optelsom zijn van specialismen die zich elk tot
een bepaalde sector berekenen. Media, het recht, vrijetijdsbesteding etc. zijn voor de socioloog
allemaal onderdelen van het sociale leven, de maatschappij, het samenleven van mensen.
In brede oriëntatie verschilt sociologie van andere, gespecialiseerdere maatschappijwetenschappen,
zoals economie etc. Sociologie laten economische, politieke en juridische verschijnselen niet buiten
beschouwing, maar ze bestuderen die op een andere manier dan de specialisten op deze terreinen,
door ze te bezien als onderdelen van de samenlevingsverbanden die mensen met elkaar vormen.
,- Voorbeeld: Als sociologen rechtsregels bestuderen, beschouwen zij die als een bepaald type
sociale normen, waarvan zij de aard en toepassing proberen te verklaren door ze met andere
aspecten van dezelfde samenleving in verband te brengen.
Binnen sociologie veel specialisaties ontwikkeld, concentreren zich op bepaald deelgebied:
arbeidssociologie, organisatiesociologie, rechtssociologie, kunstsociologie, godsdienstsociologie,
gezinssociologie, stadssociologie, onderwijssociologie en medische sociologie à deze staan in
verbinding met algemene sociologie, waaraan ze begrippen/ theoretische inzichten ontlenen.
Sociologie richt zich op verschillende aspecten van dezelfde samenleving, maar ook op vele
verschillende samenlevingen. Alle menselijke samenleving behoren tot dit terrein maar er zijn wel in
de praktijk beperkingen aan gesteld: sociologie richt zich vooral op moderne, geïndustrialiseerde
samenlevingen. Meeste onderzoek heeft betrekking op heden en recente verleden van de nationale
samenleving waar de onderzoeker zelf deel van uitmaakt. Hierin onderscheiden sociologen zich van:
- Historici, die vroegere samenlevingen bestuderen.
- Cultureel-antropologen, die vooral niet-westerse en niet-geïndustrialiseerde samenlevingen
bestuderen.
Voor sociologie is het van essentieel belang om samenlevingen te vergelijken die in tijd en plaats van
ver elkaar verwijderd zijn, dit om:
- Verantwoord te kunnen generaliseren (uitspraken doen op een algemener niveau dan dat van
een afzonderlijke samenleving).
- Verantwoord te kunnen specificeren (aan kunnen geven waarin een bepaalde samenleving zich
van andere onderscheidt).
Kennis van vroegere samenlevingen is nodig om zicht te krijgen op maatschappelijke ontwikkelingen,
om na te gaan hoe huidige samenlevingsvormen uit vroegere zijn ontstaan.
Sociologie is verwant aan psychologie: beide houden zich bezig met menselijk gedrag, met de vraag
wat mensen beweegt. Sociologen maken gebruik van psychologische theorieën. Maar sociologen
proberen menselijke gedragingen steeds te interpreteren/ verklaren vanuit samenlevingsverbanden
die mensen met elkaar vormen.
- Voorbeeld: als sociologie zich bezighouden met echtscheiding, verklaren zij die niet uit de
individuele karakterstructuur van degenen die scheiden. Zij zullen in eerste instantie letten op de
frequentie van echtscheidingen, variaties en veranderingen daarin en deze in verband brengen
met sociale condities waaronder mensen een huwelijk sluiten/verbreken.
Sociologisch verklaren: doen van uitspraken over causale samenhangen tussen sociale processen.
Deze uitspraken worden empirisch (werkelijkheid/ directe ervaring gebaseerd) gefundeerd door
samenlevingen, groeperingen daarbinnen en historische perioden met elkaar te vergelijken.
- Voorbeeld hypothese: de toename van het aantal echtscheidingen in een bepaalde samenleving
vormt de basis voor een stijging van de welvaart.
Deze hypothese wordt empirisch bevestigd, wanneer bij vergelijking in tijd en tussen samenlevingen
blijkt dat de echtscheidingsfrequentie groter is naarmate het welvaartsniveau hoger ligt. De vraag
'waarom’ dat verband er is, proberen we te beantwoorden m.b.v. meer algemene inzichten, en bij
voorkeur door te laten zien dat de empirische samenhang in een theorie van meer algemene
strekking past. Ook wel: de uitspraak over de causale samenhang tussen bepaalde verschijnselen
moet uit een theorie kunnen worden afgeleid. In vrijwel ieder sociologisch onderzoek blijkt dat de
samenhangen gecompliceerder liggen dan in een voorbeeld werd gesuggereerd.
,In verklaren komen theorievorming en empirisch onderzoek samen. Beide zijn van wezenlijk belang.
Theorievorming: generaliserende uitspraken over sociale leven worden gedaan en die worden met
elkaar in een systematisch verband geplaatst. De reikwijdte van theoretische uitspraken varieert:
- Sommige hebben op alle samenlevingen betrekking, andere alleen op samenlevingen van een
bepaald type.
- Sommige gaan over ontwikkelingen op lange termijn, andere over processen op korte termijn.
- Sommige betreffen zeer omvangrijke sociale verbanden, andere kleine groepen of netwerken.
Tussen theorie en empirisch onderzoek zit een wisselwerking. Volgens gangbare methodologische
voorschriften sturen theorieën het onderzoek, ze leveren: de problemen, de te toetsen hypothesen
en de begrippen waarmee de gegevens worden geïnterpreteerd. Omgekeerd levert onderzoek
gegevens waarmee theorieën worden getoetst (bevestigd of weerlegd), gewijzigd en verder
uitgewerkt à gangbare ideaal, in werkelijkheid gaat dit anders/ ingewikkelder. Uit sociologische
theorieën niet altijd toetsbare hypothesen af te leiden. En empirisch onderzoek komt niet altijd uit
expliciete theorieën voort. Vaak zijn het buitenwetenschappelijke vragen die aan sociologisch
onderzoek ten grondslag liggen à dit heeft te maken met een 3e kant van de sociologiebeoefening
naast theorievorming en empirisch onderzoek: toepassing in de ruimste zin. Bij sociologiebeoefening
kunnen dergelijke motieven een rol spelen:
- Verontrusting over maatschappelijke ontwikkelingen.
- De wens tot gematigd hervormen of radicaal veranderen.
- Het streven naar de behartiging van bepaalde belangen.
- De behoefte aan handhaving van orde.
- Het willen bestrijden van bepaalde misstanden.
- Al dergelijke motieven kunnen bij sociologiebeoefening een rol spelen.
Deze vormen startpunt van onderzoek à kleuren de uitkomsten daarvan/ drukken hun stempel op
theorievorming. Dit roept vragen op naar de objectiviteit van sociologische kennis: hoe objectief/
intersubjectief is deze kennis? (Waardevrij, onpartijdig). Dit probleem geldt voor sociologie, vooral
omdat sociologen vaak zelf deel uitmaken van de samenleving die zij bestuderen en dus betrokken
zijn bij spanningen/ conflicten in die samenleving. Over deze kwesties meningsverschillen:
- Objectiviteit en subjectiviteit.
- Neutraliteit versus partijdigheid.
- Waardevrijheid versus waardegebondenheid.
- Distantie versus betrokkenheid.
Meeste sociologen zijn het erover eens dat enige distantie bij onderzoek/ theorievorming geboden
is. Zij dienen afstand in acht te nemen t.o.v. diverse waarden en belangen, inclusief die van henzelf.
Uitspraken van sociologen dienen niet de directe weerspiegeling van waarden en belangen van één
bepaalde groep te zijn. Zij moeten openstaan voor 'vijandige informatie', voor feiten die niet passen
met wat zij hoopten of verwachtten. Ook voor onverschilligheid en schijnobjectiviteit moeten
, sociologen waken. Waardeoordelen hoeven zij niet van tevoren en onder alle omstandigheden uit
de weg te gaan. Sociologen bewegen zich in een spanningsveld tussen betrokkenheid en distantie.
§1.2 Over de aard van de sociale werkelijkheid
Terrein van sociologie à het adjectief sociaal. Dit woord heeft ruime betekenis à alles wat zich
tussen mensen afspeelt, en alles wat mensen met elkaar verbindt. Sociaal omvat gebieden ‘politiek’
en ‘economisch’ ook. Het betekent niet alleen hulpvaardig, ondersteunend, vriendschappelijk en
coöperatief, maar verwijst ook naar conflicten, vijandschap en dwang. Sociaal staat niet tegenover
individueel, volgens een wijdverbreid spraakgebruik zou er een scheiding of zelfs een tegenstelling
bestaan tussen het individuele en het sociale, het individu en de maatschappij. In die voorstelling is
individu in wezen vrij/ ongebonden, en de maatschappij een onpersoonlijke grootheid die individu in
zijn vrijheid belemmert. ‘Individu zou zich van ‘klemmende’ maatschappij proberen te bevrijden, zich
tegen maatschappij verzetten, of maatschappij rug toekeren. Voorstelling van zaken is misleidend:
- Aan de ene kant wordt ‘de maatschappij’ hier gereïficeerd, tot een soort ding gemaakt.
- Aan de andere kant wordt ‘het individu’ tot een onmaatschappelijk wezen verklaard.
De maatschappij is onpersoonlijk, zijn individuele mensen onmaatschappelijk. Elk individu dat zich in
gedachten tegenover de maatschappij plaatst, is onontkoombaar onderdeel van die maatschappij.
Mensen hebben bindingen met anderen en ondergaan daardoor de dwingende invloed van anderen.
Ieder mens is in de loop van zijn of haar leven ook door anderen gevormd en heeft in die zin een
deel van de maatschappij in zich opgenomen.
Maatschappij is niet een veld van onpersoonlijke krachten of een verzameling van losse individuen.
Mensen zijn met elkaar verbonden; vormen met elkaar een sociale werkelijkheid die geen van hen
ooit ontworpen heeft. Socioloog Durkheim heeft de sociale werkelijkheid op grond hiervan een
werkelijkheid sui generis genoemd, een eigensoortige werkelijkheid, die niet kan worden herleid tot
de eigenschappen (behoeften, neigingen, karaktertrekken) van individuen. Op vergelijkbare wijze
(iets voorzichtiger) drukt Elias zich uit à heeft het over 'relatieve autonomie’ van sociale processen
t.o.v. individuele bedoelingen. Verbonden individuen brengen samen sociale processen voort (vb.
prijsstijgingen, expansie steden, oorlog), geen van hen heeft dit van vooraf zo bedoeld of gepland.
Sociale processen zijn relatief autonoom omdat ze niet losstaan van individuen die met bepaalde
bedoelingen handelen; ze zijn relatief autonoom omdat ze niet volledig tot individuele bedoelingen
kunnen worden herleid.
De maatschappij is geen arena waar mensen als ze het willen in/ uit kunnen stappen. Mensen zijn
samen 'maatschappij'. Mensen zijn sociaal à steeds met elkaar verbonden, door elkaar gevormd, van
elkaar afhankelijk, op elkaar gericht, letten op elkaar, oriënteren zich op elkaar, stemmen hun gedrag
op elkaar af. Sociologische begrip: interactie: het reageren van mensen op elkaar, zodat het
handelen van de één de directe aanleiding is voor het handelen van de ander.