Oefenvragen tentamen
Hoofdstukken 1 en 5;
1. Wat is de customer activity cycle?
Dit is de cirkel die het consumentengedrag wil beschrijven, verklaren en voorspellen. Alleen als we
kunnen verklaren waarom een consument zich gedraagt zoals hij doet; kunnen we het beïnvloeden.
2. Waarom is het van essentieel belang voor een marketeer om kennis te hebben van
consumentengedrag?
Het is belangrijk om een inzicht te creëren in hoeverre de consument bereid is om te gaan voor een
dienst of product. Op die manier zou een marketeer een persona kunnen creëren zodat die precies
weet welk gedrag bij welke consument hoort.
3. Benoem de fase van het beslissingsproces? En beschrijf die fases kort.
1 Vaststellen van het ontstaan of het bestaan van een behoefte; de consument ervaart een
‘probleem’, omdat zijn situatie anders is dan de gewenste.
2. Informatie verzamelen over producten/diensten en aanbieders; om een juiste keuze te kunnen
maken is (interne of externe) informatie nodig. Het verzamelen van externe informatie kost tijd,
moeite en soms geld.
3 Evaluatie van alternatieven; de opties die in overweging worden genomen vormen de evoked set.
Hoe groter de betrokkenheid hoe uitgebreider de afweging tussen de opties.
4 Beslissing/koop; veelvoorkomend is de ja-nee-beslissing. Soms is het risico te spreiden, door bijv.
een kleine hoeveelheid te kopen of achteraf te ruilen. Kopen op afbetaling, huurkoop, leasing en
kopen o.b.v. van hypotheek zijn juridisch en qua beleving anders dan ‘gewone’ aankopen.
5 Gebruik en 6 evaluatie; wanneer verwachtingen worden overtroffen is de tevredenheid en
daarmee de kans op herhalingsaankopen groot. Als ervaringen precies overeenkomen met de
verwachtingen is het oordeel neutraal. In dit geval is de tevredenheid groter naarmate de
verwachtingen hoger waren.
Een product dat niet voldoet aan de verwachtingen leidt tot ontevredenheid en weinig kans op
herhalingsaankopen. Tevredenheid na de aankoop is ook belangrijk voor positieve mond-tot-
mondcommunicatie.
4. Er zijn verschillende soorten beslissingsgedrag, beschrijf er twee.
Uitgebreid probleemoplossend beslissingsgedrag: Bij sterke betrokkenheid, veel waargenomen
risico, en relatief weinig bekendheid/ervaring zijn de bereidheid en noodzaak om het
beslissingsproces uitgebreid te doorlopen groot.
Beperkt probleemoplossend beslissingsgedrag: Als de betrokkenheid en het waargenomen risico
kleiner zijn, neemt de bereidheid om informatie te verzamelen en te verwerken, af. (Zelf als de
bekendheid met het product niet groot is).
Routinematig beslissingsgedrag: Naarmate een consument meer ervaring heeft met een product, is
de kans op een verkeerde beslissing kleiner. Routinematig beslissingsgedrag kan voortkomen uit
zowel uitgebreid als beperkt probleemoplossend gedrag.
5. Leg uit wat optimizers en satisficers zijn.
Optimizers blijven wikken en wegen tot ze de beste keuze hebben terwijl Satisficers liever niet te veel
tijd en moeite aan het beslissingsprocessen besteden: goed is goed genoeg.
, 6. Verschil tussen B2B koopgedrag en B2C koopgedrag is het gebruik maken van een DMU bij
de B2B. Waarom maken ze hier gebruik van?
Hoe belangrijker de aankoop voor het bedrijf, des te meer mensen worden bij het aankoopproces
betrokken. De volgende rollen zijn te onderscheiden in de DMU: gebruikers, beïnvloeders, kopers,
beslissers en gatekeepers.
7. Wat is etnocentrisme?
Dit houdt in dat consumenten in sommige gevallen niet snel geneigd zijn om buitenlandse producten
te kopen louter omdat ze van buitenlandse origine zijn. Dit kan variëren: per land, per consument, en
per productcategorie.
8. Waarom is het belangrijk dat een marketeer rekening houdt met cultuur?
De definitie van cultuur maakt duidelijk dat de cultuur van een samenleving zich ook uit in de manier
waarop consumenten reageren op marketinginspanningen. Dezelfde producten, promotie-uitingen,
distributiekanalen en prijzen kunnen in verschillende culturen totaal verschillend worden ontvangen.
9. Noem de 6 kenmerken van cultuur en ligt ze kort toe.
Samenhangend geheel; Cultuur is een samenhangend geheel van aspecten die elkaar onderling
beïnvloeden. Voorbeelden van aspecten van cultuur zijn het economische systeem, het onderwijs en
het politieke systeem.
Aangeleerd; ze worden d.m.v. socialisatie doorgegeven aan de leden van een cultuur. Dit ‘aanleren’
van de eigen cultuur wordt ook welenculturatie genoemd. Het aanleren van een nieuwe cultuur heet
acculturatie.
Universele aspecten; Bepaalde aspecten van een cultuur komen, in verschillende vormen, overal ter
wereld voor. Juist deze aspecten maken de verschillen tussen culturen zichtbaar. Zo kent
bijvoorbeeld elke cultuur in een of andere vorm een ‘gezinsleven’, een ‘economisch systeem’,
‘media’, ‘onderwijs en/of opvoeding’, ‘religie’ en ‘sociale controle’ of een ‘rechtssysteem’.
Onzichtbaar; consumenten zijn zich over het algemeen weinig bewust van de invloed van cultuur op
hun gedrag. Ze staan er niet bij stil dat hun gedrag cultuurbepaald is. Dat geldt ook voor de
marketeer. Die al dus goed moeten onderzoeken wat de voor hem relevante cultuurverschillen zijn
tussen Nederland en de andere cultuur.
Functioneel; een cultuur ontwikkelt zich op een zodanige manier dat de leden, gegeven de
omstandigheden, optimaal in staat zijn om in hun behoeften te voorzien. Daarnaast vervullen de
gedragingen en gewoontes die bij een cultuur horen, nog drie andere functies voor de leden van de
cultuur, namelijk: een ordenende functie, een richtinggevende functie en een betekenisgevende
functie.
Veranderlijk; de meeste culturen zijn niet altijd geweest zoals ze nu zijn. In de loop van de tijd
hebben culturen zich ontwikkeld, ze hebben zaken uit andere culturen overgenomen.
10. Leg uit waarom wij spreken van een samenhangend geheel van aspecten bij cultuur.
Cultuur is een samenhangend geheel van aspecten die elkaar onderling beïnvloeden. Voorbeelden
van aspecten van cultuur zijn het economische systeem, het onderwijs en het politieke systeem.
11. Er zijn 3 functies te benoemen van cultuur. Benoem die en leg ze uit.
Etnomarketing; in hoeverre moeten Nieuwe Nederlanders worden aangesproken op waarden van de
Nederlandse cultuur, dan wel op waarden van hun oorspronkelijke cultuur.
Etnocentrisme; dit houdt in dat consumenten in sommige gevallen niet snel geneigd zijn om
buitenlandse producten te kopen louter omdat ze van buitenlandse origine zijn.
Country-of-origineffect; dit houdt in dat consumenten in sommige gevallen de voorkeur geven aan
of een afkeur vertonen van producten die afkomstig zijn uit een specifiek land.