Anatomie en fysiologie van de mens
1.2 Anatomie + fysiologie = functonele anatomie
Anatomie betekend ontleedkunde. Houdt zich bezig met de bouw van het menselijk lichaam
en de verschillende bouwstenen. Hoe ziet het eruit?
Het meten van functes van het levende lichaam wordt fysiologie genoemd, voorbeelden
hiervan zijn bloeddruk, zuurstofverbruik, ademfrequente en ssierkracht. Hoe werkt het?
Pathologie, wanneer het niet goed werkt, en er klachten zijn. Zodra de homestase verstoord
wordt.
1.5 De mens is meer dan de som der delen
Analyse wil zeggen dat er ontleding in bestanddelen slaats vindt. Analyse gebeurt ser
orgaan en doordat verbindingen zijn verbroken kun je niet het geheel herleiden.
Kenmerken van ‘’leven’’ in vergelijking met ‘’dood’’ of ‘’levenloos’’:
- Levenden organismen nemen voedingsstofen os voor de energiestofwisseling, de
bouwstofwisseling en het herstel. Een levend organisme heef de drang tot
zelfandhaving en zelferstel.
- Levende organismen hebben de drang tot soorthandhaving, het zorgen voor
nageslacht door middel van voortslantng.
- Bij ‘’leven’’ is er ssrake van reactevermogen, beweging en ontwikkeling.
Het menselijk lichaam bestaan uit 1 cel die door celdeling alle weefsels en organen vormt.
Ziel = psyche, lichaam = soma
De mens is een psychosomatsche eenheid: mensen beïnvloeden elkaar en hebben invloed
os de omgeving waarin ze leven.
De gerichtheid os het geheel wordt de holistsche benadering genoemd, we sassen hierbij
synthese toe waarbij kennis en inzicht worden samengevoegd tot een ondeelbaar geheel.
2.1 Metabolisme
De cel is de kleinste stofwisselingseenheid van het lichaam. Met stofwisseling ofwel
metabolisme worden alle biochemische reactes bedoeld die in de levende cellen kunnen
ostreden.
2 soorten biochemische reactes:
- Anabole reactes: kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere moleculen.
Deze reactes kosten energie. Dit wordt ook wel osbouwstofwisseling (assimilate)
genoemd, de celen worden namelijk gebruikt voor osslag, groei, onderhoud en
resarate van de weefsels
- Katabole reactes: omzettingen waarbij grotere moleculen worden afgebroken tot
kleinere moleculen. Hier komt energie bij vrij. Dit wordt ook wel afbraakstofwisseling
(dissimilate) genoemd. De energie kan gebruikt worden voor beweging en
warmtesroducte.
,Verbranding
Een veel voorkomende afbraakreacte is verbranding, hierbij reageert een energierijke stof
(brandstof) met zuurstof. Bij aerobe dissimilate is altjd zuurstof nodig.
Verbranding van glucose in de mitochondriën:
Glucose + zuurstof -> energie + water + koolstofdioxide
Wanneer er geen glucose aanwezig is kunnen er ook veten worden verbrand:
Veten + zuurstof -> energie + water + koolstofdioxide + afvalstofen
Wanneer er geen zuurstof aanwezig is worden er energierijke stofen afgebroken, dit noem
je anaerobe dissimilate. De energieosbrengst is lager en er zijn meer afvalstofen
waaronder melkzuur. Dit gebeurt veel in de ssieren wanneer ze veel arbeid moeten
verrichten. Melkzuur is de oorzaak van ssiersijn in de ssieren.
Glucose -> energie + melkzuur + water
Energie
De stof ADP slaat gemaakte energie os, hierin worden de energierijke bindingen gevormd.
Adenosinedifosfaat (ADP) bevat 2 fosfaat moleculen, wanneer er energie wordt vrijgemaakt
kan er een 3e fosfaat molecuul gaan binden (ATP) adenosinetrifosfaat. Met dat er een
fosfaat molecuul wordt gebonden wordt er een beetje energie osgeslagen, dit noem je dus
ook een energierijke binding. ADP is nu ‘osgeladen’ en ATP ‘bewaart’ de energie.
ADP + P + energie -> ATP + CO2 + H2O
Enzymen
Alle biochemische reactes in cellen gebruiken reacteversnellers ‘’enzymen’’.
Kenmerken enzymen:
- Zijn altjd eiwiten
- Worden door het lichaam zelf gemaakt
- Kunnen biochemische reactes snel laten verlosen
- Reactespecifek, voor elke reacte een ander enzym
- Temperatuurspecifek, elk enzym werkt het beste os de ostmumtemseratuur
- Zuurgraadspecifek, ostmale werking bij een besaalde zuurgraad
- Worden niet verbruikt of chemisch veranderd, dus kunnen altjd osnieuw gebruikt
worden
- Worden meestal genoemd naar de stof die ze sslitsen of naar de reacte die ze
beïnvloeden
,5.0 Orgaanstelsels
Mens: Levend organisme door
samenwerkende orgaanstelsels
Orgaanstelsels: Osgebouwd uit organen en
vervullen 1 of meerdere taken
in het organisme
Organen: Osgebouwd uit weefsels
Weefsels: Osgebouwd uit cellen met
dezelfde functe en bouw
Cellen: Kleinste bouwstenen en
functonele
stofwisselingseenheden van
het lichaam
5.1 Orgaanstelsels en hun functes
Uitwendig milieu: de buitenwereld en holten die met de buitenwereld in contact komen,
bijvoorbeeld de darmholte.
Inwendig milieu: weefselvocht (intersttële vloeistof) rondom de weefselcellen, bloed en de
lymfe.
Homeostase: het constant houden van het inwendige milieu (stabiele toestand).
, 5.1.1 Transsort
Om alle stofwisselingssrocessen goed uit te kunnen voeren moeten alle cellen zich in een
waterige omgeving bevinden. Alle organismen bestaan zelfs voor het grootste deel uit
water.
Vochtverdeling:
- In de cellen (intercellulair): 25 liter
- Interstteel vocht in de lymfe: 12 liter
- Bloed: 5 liter
Circulatestelsel is een buizensysteem waarin een waterige vloeistof zit. Deze vloeistof, het
bloed, transsorteert gassen, voedingsstofen en afvalstofen. Het zorgt voor de
bloedsomloos.
Het circulatestelsel bestaat uit:
- Bloedvatenstelsel
- Lymfevatenstelsel
- Afweersysteem
5 liter bloed <-> ververst 12 liter weefselvocht <-> ververst 25 liter celvocht
5.1.2 Voedselvoorziening
Om in het inwendig milieu de weefsels te kunnen voorzien van voedingsstofen, moet het
bloed die voedingsstofen kunnen betrekken uit het uitwendige milieu.
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit het ssijsverteringskanaal en ssijsverteringsklieren. Het
ssijsverteringskanaal is een holle buis die begint bij de mond en eindigt bij de anus.
5.1.3 Uitscheiding
Zodra afvalstofen osgenomen zijn in het circulatestelsel moet het bloed zo snel mogelijk
gezuiverd worden. Het circulatestelsel is in contact met de ‘zuiveringsflters’ in de nieren.
De nieren zijn essentële delen van het urinewegstelsel, dit stelsel voert veel afvalstofen
naar het uitwendige milieu. Ook via het ssijsverteringskanaal als ontlastng en via de longen
in de lucht kunnen afvalstofen het lichaam verlaten.
5.1.4 Gaswisseling
Het ademhalingsstelsel maakt gaswisseling tussen het inwendige en uitwendige milieu
mogelijk. De luchtwegen en de longen zijn essentële delen van het ademhalingsstelsel.