Anatomie en fysiologie blok 2
H9
Luchtwegen: vormen de verbindingsweg tussen de buitenwereld en het longweefsel.
Zuurstof word van buiten getransporteerd naar de longen en koolstofdioxide van de longen
naar buiten. De inhoud behoort tot het uitwendig milieu.
- Neusholte:
Bekleed met slijmvlies. Inademen door de neus: de lucht wordt gezuiverd, verwarmd,
bevochtigd en gekeurd.
- Mondholte:
Klankvorming gebeurt voornamelijk bij de uitademing.
- Keelholte:
Pharynx,
- Strotenhoofd:
Larynx, ligt in de hals.
- Luchtpijp:
Trachea, binnenbekleding bestaat uit trilhaarepitheel met slijmcellen.
- Bronchiën:
2 hoofdbronchiën, rechts vertakt zich in 3 grote bronchiën en links in 2 grote
bronchiën, ze gaan naar de kwabben.
- Bronchiolen:
Allerfjnste vertakkingen
- Longblaasje:
Bronchiolen monden uit in longtrechtertjes die in de longblaasjes terecht komen.
Hier vind gaswisseling tussen het uitwendig en het inwendig milieu plaats.
Vlies om de longen:
- Binnenste blad: pleura visceralus
- Buitenste blad: pleura pariëtalus
Gaswisseling vind plaats in de longen, zuurstof komt in het inwendige milieu en
koolstofdioxide gaat naar het uitwendige milieu. Deze gaswisseling gebeurd door difusie, als
gevolg van concentratie verschillen van de gassen.
Partiële druë: de druk die een gas veroorzaakt
Inspiratie: inademing, het kost energie in de vorm van spierarbeid. Komt tot stand door
aanspannen van de middenrifspieren en tussenribspieren. Diafragma naar beneden, longen
open.
Expiratie: uitademing, gebeurt door de ademhalingsspieren te ontspannen. De longinhoud
verkleint door het naar boven veren van het middenrif. Diafragma rust dus naar boven.
Borstademhaling: wanneer de thoraxwand omhoog komt
Buiëademhaling: wanneer de buikwand naar voren komt.
Geforceerde expiratie kost wel spierarbeid en kan in bepaalde situaties van pas komen
(fluiten, blazen, zingen..
,Ademautomatisme: het buiten de wil om verlopen van de ademhaling.
Ademhalingscentrum: reguleert de in- en uitademing, de ademfrequentie en de
ademdiepte.
Onderbreëingen van het ademritme:
- Zuchten
- Gapen
- Slikken
- Niezen
- Hoesten
- Hikken
- Braken
- Persen
Spirometer: hiermee kan longfunctieonderzoek gedaan worden.
Tidal volume (VT): de hoeveelheid lucht die in rust in 1 ademhaling in geademd wordt. 0.5 L
Inspiratoir volume (IRV): de hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog extra
ingeademd kan worden. Man=3 L, Vrouw= 2 L
Expiratoir reserve volume (ERV): de hoeveelheid lucht die na een normale uitademing nog
uitgeademd kan worden. 1 L
Vitale capaciteit (VC = IRV + VT + ERV): de hoeveelheid lucht die na een maximale
uitademing maximaal kan worden ingeademd. Man 4.5 L, Vrouw 3.5 L
Éénseconde capaciteit: de hoeveelheid lucht die in 1 seconde uitgeademd kan worden.
Residu volume (RV): de hoeveelheid lucht die na maximale uitademing nog in de longen
achterblijf. Man 1.5 L, Vrouw 1 L
Totale long capaciteit (TLC = VC + RV): de hoeveelheid lucht die de longen bevaten na
maximale inademing. Man 6 L, Vrouw 4.5 L
Functionele residulongcapaciteit (FRC = ERV + RV): functionele reserve lucht, de
hoeveelheid lucht die na een rustige uitademing nog in de longen aanwezig is. 3 L
Ademhalingsfrequentie: aantal ademhalingen per minuut (fA. ±15
Ademminuutvolume: hoeveelheid lucht die in 1 minuut wordt in- of uitgeademd (AMV..
AMV = fA x VT
Vb. AMV = 15 x 0,5 = 7,5 L
Dode ruimte: hier vind geen gaswisseling plaats.
Anatomisch dode ruimte: is geen gaswisseling mogelijk omdat de wanden niet bekleed zijn
met plaatepitheel. (luchtpijp, bronchiën, bronchiolen.
Alveolaire dode ruimte: de ruimte in het alveolaire gebied waar de capillairnetwerken
tijdelijk niet doorbloed zijn.
,Respiratie: ademhaling
Waarom is er ademhaling?
- Opname zuurstof
Nodig voor oxidatie (=verbranding. van voedsel energie
- Afgife koolstofdioxide en andere afvalproducten
Neusholte – Nasopharynx
Keelholte – Pharynx
Slokdarm – Oesofagus
Strotehoofd – Larynx
Luchtpijp – Trachea
Rechterlong bestaat uit de bovenste, middelste en onderste kwab
Linëerlong bestaat uit een bovenste en een onderste kwab, deze is dus kleiner ivm het hart
Onderste ëwab ligt op het diafragma
Keelholtes:
Nasopharynx: neus, bovenaan
Oropharynx: mond, midden
Hypopharynx: onder
Larynx : strotenhoofd
Trachea: luchtpijp
Bronchiën: hoofdvertakking naar de longen
- Main (primary. bronchus
- Lobar (secundary. broncus
- Segmental (tertiary. bronchus
Alveoli: longblaasjes
In de longblaasjes onderin vind de meeste gasuitwisseling plaats met de
capillairen(haarvaatjes..
, In de alveoli (longblaasjes):
Zuurstof-spanning hoog, en de koolstofdioxide-spanning laag
O2 bindt zich aan hemoglobine wat in erytrocyten(rode bloedcellen) zit
HHb + O2 HbO2- + H+
HCO3- + H+ H2CO3 CO2 + H2O
In de weefsels:
- CO2 spanning is hoog, O2 spanning is laag
- Difusie van CO2 verdringt O2 van Hb(hemoglobine.
De druë in de luchtwegen is gelijk aan de druk buiten als je niet ademt.
De druë in de longen is naar buiten gericht om de longen open te houden.
pH meten doet het lichaam in het bloed in de aorta en de hersenstam.