Termen Ontwikkelings- en onderwijspsychologie 2 – AOLB 2
Achievement gap – Het verschil in ontwikkeling van een groep studenten. Dit verschil komt
door bijvoorbeeld: armoede, afkomst, gebrek in taalvaardigheid.
Albert Bandura –Een Amerikaans-Canadees psycholoog. Hij is bekend geworden als
grondlegger van de sociaal-cognitieve leertheorie (tracht het leren binnen de natuurlijke
omgeving van de lerende te beschrijven) en heeft ook gewerkt aan het begrip morele
ontkoppeling.
Antisociaal gedrag – het moeilijk vinden om rekening te houden met de gevoelens en
wensen van andere mensen. Het inlevingsvermogen is beperkt.
Assessment – beoordeling. Kan doormiddel van tests, vrangelijsten, interviews, observatie ed.
Assessment Bias – Vooroordeel over de beoordeling van de student.
Assimilatie – de aanpassing van individuen of groepen aan een dominante cultuur dat de
oorspronkelijke culturele identiteit op de achtergrond raakt.
Authentieke assessmentmethoden – een zo goed mogelijke overeenkomst tussen de
vaardigheden die leerlingen moeten leren voor een toets en de vaardigheden die ze nodig
hebben in het dagelijkse leven / werkveld.
Bio-ecologisch model – Benadrukt effect van de context op de ontwikkeling, maar ook de
actieve rol van het kind in het selecteren en beïnvloeden van die context.
Cis-gender – mensen die zich goed voelen bij het geslacht dat is geregistreerd bij hun
geboorte.
Cliques & crowds – klieken. Dit is een kleine groep, gebaseerd op vriendschap. Vaak zijn dit
personen van hetzelfde geslacht en dezelfde leeftijd. Ze delen bepaalde interesses en doen
gelijksoortige activiteiten met elkaar. Deze groepen bieden een belangrijke sociale basis,
, Termen Ontwikkelings- en onderwijspsychologie 2 – AOLB 2
waarin hechte vriendschappen worden gevormd. Crowds: menigte. Deze groep is gebaseerd
op interesses, activiteiten, reputaties of houdingen. De vriendschappen zijn minder intiem.
Vaak kies je niet voor zo’n groep, maar wordt er een soort van toegewezen, omdat je daar nou
eenmaal bij past VB: de nerds, de gottics, de drugspersonen, etc
Conditionering – Minder gevoelig voor iets maken, hetzelfde als trainen
Consequenties (volgend op gedrag) – reactie op gewenst en ongewenst gedrag
Culturally relevant pedagogy – een theorie van pedagogiek die studenten intellectueel,
sociaal, emotioneel en politiek in staat stelt door kennis te laten maken met verschillende
culturenen die te gebruiken om kennis, vaardigheden en attitudes over te brengen.
Denkbeeldig publiek – Iedereen let op mij. Dus iedereen zal zien dat mijn haar niet goed zit
(dis)continue ontwikkeling – De ontwikkeling gebeurt niet lineair maar gaat dan weer snel
en dan weer langzamer.
Displayregels – informele normen over wanneer, waar en hoe je je emoties laat zien.
Diversiteit – De mix van verschillen tussen mensen: demografisch (leeftijd, religie, gender,
seksuele diversiteit, cultuur).
Doeloriëntatie – Je overtuigingen over de doelen. Dus waarom wil je dit doel behalen en
wanneer heb je dat doel volgens jezelf behaald?
Effectieve leertijd – De leerkracht/pedagogisch medewerker benut de onderwijstijd zo
optimaal mogelijk.
Emotieregulatie – Je emoties onder controle houden.
Erik Erikson – Een Duitse Psycholoog die de sociale dimensie toevoegde aan de
psychoanalytische theorie.
Fasen van ontwikkeling volgens Erikson:
1. Fase 1 / Hechtingsfase (0-1 jaar): Basisgevoel van vertrouwen vs. wantrouwen: Je moet
mensen leren vertrouwen, anders houd je daar de rest van je leven last van. Sluit goed aan bij
de hechtingstheorieën. Als een baby huilt en z’n ouder sensitief reageert, ontwikkelt zich een
gevoel van vertrouwen.
2. Fase 2 / autonomie vs. schaamte en twijfel (1-3,5 jaar): Werkt aan beheersing van fysieke
omgeving en handhaven zelfbeeld. Ze ontdekken de wereld om zich heen. De rol van de
ouders is hierbij heel belangrijk, hoe meer vrijheid ouders hun kind geven des te autonomer
hun kind wordt. Als een kind heel erg beperkt wordt, kan het later heel erg afhankelijk worden
van de ouders. Kinderen worden namelijk onzeker over hun eigen kunnen.
3. Initiatief vs. schuld (4-6 jaar): Periode dat kinderen zich leren identificeren en leren van
hun ouders. In deze fase stelt een kind zichzelf doelen op en hij werkt eraan om deze te