Toets rekenen: digitaal 20 vragen max 1 fout.
Voeding en vocht (2)
De student kan de Body Mass Index (BMI) berekenen en aangegeven of het gewicht te licht,
gezond, te zwaar of veel te zwaar is.
Het BMI geef aan of iemand een gezond gewicht heef in verhouding tot zijn of haar lichaamslengte.
Formules
BMI: gewicht in kg : de lengte (in meters) in het kwadraat
Gewicht: BMI x lengte (in meters) in het kwadraat
Lengte in het kwadraat: gewicht : BMI
18,5: te licht
18,5 - 25: gezond
25 - 30: te zwaar
Boven 30: veel te zwaar
Voorbeeld: Een vrouw weegt 75 kilo en heef een lengte van 1,72 m. Wat is haar BMI?
75 : 1,72₂ (1,72 x 1,72) = 25,4
*altijd afronden o 1 decimaal.
Deze mevrouw heef een BMI van 25,4 en heef dus een te zwaar gewicht.
De student kan de vochtbalans berekenen in milliliters en is in staat aan te geven of het gaat om
een positeve of negateve vochtbalans.
De vochtbalans is het verschil tussen de hoeveelheid vocht die iemand opneemt en de hoeveelheid
die iemand uitscheidt. De vochtbalans wordt altjd om 00.00u opgemaakt over de afgelopen 24 uur.
Opname via de mond, infuus, sonde
Uitscheiding urineren, transpireren, uitademen, defecteren, (braken)
Om de vochtbalans te kunnen berekenen wordt op een formulier bijgehouden wat iemand allemaal
opneemt en uitscheidt. Je telt alles wat is opgenomen bij elkaar op en trekt wat is uitscheiden
daarvan af. Dan heb je de vochtbalans in de + of in de -.
+ een positeve vochtbalans
- een negateve vochtbalans, meer vocht is uitgescheiden dan opgenomen.
Formule vochtbalans: (vochtnname/opname) – (vochtuitscheiding/uitscheiding)
Voorbeeld: Stand van zaken om 00.00u: Mevrouw van Haren heef een voedingsinfuus van 1,5 liter
er 24 uur. Ze dronk die dag twee bekers thee a 175 mL en at twee bakijes vla van 100 mL. Uit de
drain van haar buikwond kwam 170 mL vocht. De urinecatheterzak bevate 1150 mL. De s uit om
stond de gehele dag o een stand van 2.0.
Maak de vochtbalans o :
Inname Uitscheiding
1,5 liter infuus = 1500 mL Vocht uit drain = 170 mL
2 x 175 mL thee = 350 mL Urinecatheterzak = 1150 mL
2 x 100 mL vla = 200 mL
24 x 2 spuitpomp = 48 mL
Totale inname: 2098 mL Totale uitscheiding: 1320 mL
2098 mL – 1320 mL = 778 positef.
, Gassen (2)
De student kan berekenen hoeveel zuurstof er in een cilinder aanwezig is, vrij komt en hoelang
deze cilinder gebruikt kan worden.
In een zuurstof cilinder zit een manometer, die geef de druk van de samengeperste zuurstof weer.
De eenheid op de manometer kan gegeven zijn in atmosfeer of in bar. De druk van de lucht om ons
heen is 1 bar. Als je 10 liter licht of een ander gas samenperst tot 1 liter dan is de druk van dat
samengeperste gas 10 bar. Als je 100 liter zuurstof in een cilinder van 2 liter zou doen dan is de
zuurstof druk:
100 : 2 = 50 bar.
Om het aantal liters zuurstof te berekenen gebruik je de volgende formule:
Aantal liters zuurstof: druk (in bar) x inhoud van de cilinder
Voorbeeld: O een zuurstof cilinder van 10 liter staat een druk van 185 bar. Je moet een atint
gedurende 4 uur 5 liter zuurstof er minuut toedienen.
- Hoeveel liter zuurstof houd ije over of kom ije tekort?
Aantal liter zuurstof: druk (in bar) x inhoud van de cilinder
1850 L in O2 : 185 x 10
In totaal 4 uur = 240 minuten
240 x 5 (aantal liters nodig er minuut) = 1200
1850 – 1200 = 650 liter zuurstof Dit hou ije over.
Hoelang je met de tank doet:
Tijd (min): aantal liters zuurstof in de fes (L) : toegediende dosis aan de patent (l/min)
Vaste medicate (4) en vloeibare medicate (()
De student kan praktjkberekeningen maken die van toepassing zijn op het toedienen van
medicijnen in oplossingen (percentages), Internatonale Eenheden (IE) en per kilogram
lichaamsgewicht.
Rekenen met oplossingen (gram per 100 ml): Vaak staat er in de tekst aangegeven dat fysiologisch
zout 0,9% NaCl is, dit betekent dat er per 100 mL 0,9 gram NaCl is opgelost. Hetzelfde geldt voor 5%
glucose, dat betekent dat er per 100 mL 5 gram glucose in is opgelost. Het oplosmiddel is in het
algemeen vaak water. Je spreek hier over % m/v (massa per volume). Het kan ook dat er staat 3% (v/
v) dat betekent dat er 3 mL per 100 mL in zit.
Formule: 1% = 1 gram per 100 mL of 1% = 10 mg per 1 mL
Percentage (%) = 1 gram per 100 mL
Promillage (‰) 1 ‰ = 1 gram per 1000 mL (1 gram per Liter)
1% = 10‰
Voorbeeld 1: Je moet 0,25 Liter suikero lossing 10% maken. Hoeveel g suiker heb ije hiervoor nodig?
0,25 L = 250 mL
10 % = 10 g er 100 mL
? = 250 mL
10 g x 2 = 20 = 200 mL
10 g : 2 = 5 = 50 mL
20 + 5 = 25 g er 250 mL