Beknopte geschiedenis van het Romeinse Recht
H1 – Europa en het Romeinse Recht
Sinds de ineenstortng van het Romeinse gezag in het Westen is de klassieke cultuur verloren gegaan.
Er vonden toen de Dark Ages plaats. Het is aan een van de onderwijzers aan een plaatselijke
domschool in Bologna, Irnerius, te danken dat het Romeinse recht aan zijn vergetelheid werd ontrukt
en bekend is geworden in de vorm van Justanius.
Omstreeks 1090 is Irenerius te Bologna onderwijs gaan geven in het recht. Het was het eerste
gespecialiseerde onderwijs. Het was ‘geleerd recht’, professorenrecht. Voor de abituriënten bestond
dus weinig emplooi in de rechtspraktjk van die dagen.
Zij werden wel vaak aangenomen als klerk want:
- De leden van de kerkelijke stand waren in de ogen van de vorsten verdacht geworden sinds
een aantal opeenvolgende pausen een poging ondernam alle wereldlijke gezag aan zich te
onderwerpen
- De adel kon op een zijspoor worden gezet door de juristen aan te nemen
Langzaam maar zeker ontstond een beroepsbureaucrate die voornamelijk bestond uit in het
Romeinse recht afgestudeerde juristen.
Er was veel rechtsverscheidenheid. Teneinde nu toch enige mate van uniformiteit van het recht te
bewerkstelligen begon men het Romeinse recht te hanteren als hulprecht, als subsidiair recht,
wanneer de lokale, gewoonterechtelijke regels geen oplossing boden.
Het middeleeuwse recht ging zo, door de recepte van het Romeinse recht, een eigenaardige
dualistsche structuur vertonen. De primaire rechtsbronnen waren delocale gewonterechten en
weten die werden aangevuld door het Romeinse recht.
Men zag het recht destjds niet als een beleidsinstrument van de overheid maar als een feitelijk
gegeven, het mocht daarom niet aangepast worden. In het onderwijs leerde de student hoe de usus
modernus, de moderne uitleg, van het wetboek was en welke kracht hadden en welke niet.
De grote verering van de klassieke oudheid ten tjde van de renaissance bracht een grote
bewondering van het Romeinse recht mee. Het is vooral daaraan te danken dat het Romeinse recht
de religieuze reformate overleefd heef.
De veronderstelling bestaat dat de moderne codifcates zijn voortgekomen uit de behoefe het
toenmalige privaatrecht te moderniseren, in een afwijkende vorm. Dit is niet zo. Het Romeinse recht
vormde de trait d’union tussen alle stelsels.
H2 – De bronnen van het recht
Rome werd gestcht in 753 v.C. en bestuurd door een koning (Rex) die voor het leven was gekozen
door de volksvergadering (comita).
Aan zijn verkiezing ontleende hij gezag dat werd aangeduid als zijn imperium (= absolute rechterlijke,
wetgevende en uitvoerende macht). De koning kon uit hoofde van zijn imperium, éénzijdig algemeen
verbindende regels uitvaardigen, zogenaamde ‘edicten’.
Een “lex” is een besluit van de volksvergadering (comita) op voorstel van de koning. Een lex hoefde
niet op schrif te worden gesteld teneinde rechtskracht te verkrijgen.
, Een lex is, in formele zin, iedere tweezijdige rechtshandeling tussen gezagsdrager en volk, ongeacht
de inhoud en vorm.
“Ius” is gewoonterecht. Vanouds bestaat men daaronder niet alleen de “wet” maar vooral de
“immemorial usage” waarvan de uitspraken van rechters de zichtbare uitdrukking vormen. Dat recht
kan worden gewijzigd of gecorrigeerd door middel van een lex.
De koning werd van advies gediend door een ‘raad van oudsten’ die werden bijgestaan door de
senaat ‘senatus’. De Koning kon met de senaat geen weten uitvaardigen. De belangrijke posite ligt
in het feit dat een Romein zelden een belangrijke beslissing nam zonder zich door een raad van
wijzen of deskundigen te laten dienen.
In 510 v.C. werd het koningschap vervangen door consules. Twee voor de duur van één jaar gekozen
opperste gezagsdragers. De driehoek (gezagdrager, senaat, volksvergadering) bleef hetzelfde.
De vroege geschiedenis van de Romeinse republiek wordt beheerst door een standenconfict. Onder
de Romeinse koningen stonden de niet in de senaat gepresenteerde families, de plebejers, onder
protecte van de koning. De in de senaat vertegenwoordigde families waren de patriciërs.
De populus waren álle burgers.
De plebejers organiseerden zich door een staat binnen de staat te scheppen waarin, naar het
voorbeeld der patricische consuls, de dienst werd uitgemaakt door een aantal voormannen (tribuni
plebis). De besluiten die de volkstribunen naar het voorbeeld van de wetsvoorstellen van de
patricische consuls voorlegden aan de vergadering van plebejers (consilium plebis) bonden uiteraard
niet het gehele volk, maar slechts de plebejers. In 286 v.C. kregen deze echter door de lex Hortensia
algemeen verbindende werking zodat óók patriciërs eraan werden gebonden. Daardoor werd het
‘plebisciet’ gelijkgesteld aan de ‘lex’ (de wet die op voorstel van een consul door de gehele Romeinse
volksvergadering was uitgevaardigd).
Er werd omstreeks 450 v.C. besloten een codifcate van het recht te maken die van overheidswege
werd gepubliceerd door haar, op twaalf tafelen geschreven, op de markt van Rome voor iedereen
toegankelijk te maken. Dit was de Twaalf Tafelen Wet. Dit is jaren lang de enige codifcate geweest.
Men dient te bedenken dat sinds deze wet weliswaar vaststond waar de ‘leter van de wet’ uit
bestond, maar geenszins op welke wijze die moest worden uitgelegd en toegepast. Het college van
priesters hield die wetenschap voor zichzelf, waardoor de geest van de wet, die uit haar toepassing
spreekt, voor de plebejers onthouden werd. Flavius was privésecretaris van de patriciër Claudius en
dicteerde zijn kennis voor privédoeleinden en brak het vertrouwen van Claudius en speelde de
toepassingsrichtlijnen door naar de plebejers.
In 366 v.C. werd de toegang tot het hoogste ambt in de staat, het consulaat, ook voor de plebejers
geopend door de leges Licinae Sextae (Licinisch-Sextsche weten).
De bekleder van dit ambt, de praetor, beschikt evenals beide consuls, over soevereniteit (imperium)
maar beperkte zich bij de uitoefening daarvan tot de rechtspraak. De patriciërs wisten het ambt een
aantal jaren binnen eigen kring te houden, maar dertg jaar later werd de eerste plebejer tot praetor
gekozen. De Romeinse standenstrijd was hiermee niet alleen juridisch maar ook feitelijk beslecht.
Nadat het sociale confict tussen de patriciers en de plebejers was beslecht, ontstond binnen de
Romeinse samenleving een nieuw sociaal confict en wel tussen vermogenden en minvermogenden.