Hoofdstuk 2: Biologische eenheid
Organisme opgebouwd uit cellen → bacteriën/eencellige → 1 cel
→ ze hebben voedsel nodig en scheiden afval af
Rode lijn = haarvaten
Blauwe lijn = aders
Celmembraan= scheiding in binnenkant cel. Nuttige
stoffen in cel en houdt schadelijke stoffen tegen. Hij regelt
ook de transport (veel kanalen) Afvallen stoffen verdwijnen ook hierdoor.
Celplasma= dikke vloeistof waar organellen liggen
Celwand= zit om de cel, dierlijke cellen hebben geen celwand.
Celkern= ligt erfelijke informatie (DNA), genen geven instructies
Mitochondrium= zorgt voor energie → zet brandstof om
Vacuole= blaasje gevuld met water → planten 1 grote, zorgt voor stevigheid
Bladgroenkorrel= energie uit zonlicht → groene kleur → fotosynthese
Orgaanstelsel van planten: → - Voortplantingsstelsel: bloem stamper,
- Transportstelsel: vaten lopen omhoog en omlaag door de
stengel naar alle onderdelen van de plant
- Ademhalingsstelsel: huidmondjes op de onderzijde van
een blad.
Door de mond vormen kunnen
huidmondjes sluiten als dat nodig is.
↳Voor transport afhankelijk van vaten
↳Ademhalen door huidmondjes
Organisme is een levend wezen;
, - iedereen voedt zich, planten voort, overleven en verdedigen
Bacteriën 1 cel cel zonder organellen
Eencelligen 1 cel cel met organellen
Schimmels 1 of meer cellen cel met organellen; celwand,
geen bladgroenkorrels
Planten meer cellen cel met organellen; celwand,
bladgroenkorrels
Dieren meer cellen cel met organellen; geen
celwand, geen
bladgroenkorrels
Algen/wieren geen bladeren of geen vaten sporen
stengels
Mossen wel bladeren en geen vaten sporen
stengels
Varens/Paardenst wel bladeren en wel vaten sporen
aarten stengels
Naaktzadigen wel bladeren en wel vaten zaden zaden niet in
stengels vrucht
Bedektzadigen wel bladeren en wel vaten zaden zaden in vrucht
stengels
Algen:
- plantaardigeorganisme die leven in water
- geen bladeren of stengels
- grote algen = wieren
Mossen:
- kleine planten die leven in vochtige plaatsen
- vocht nodig voor verspreiding sporen
- geen vaatbundels
- niet groter dan ongeveer 10cm
Varens/Paardenstaarten:
- grote planten in de oertijd
- vormen hoge struiken en bomen
- ontwikkelen vaten, vieden allen delen zo
- planten zich voort door sporen
Naaktzadigen:
- elke dennenappel bevat zaden van dennenboom
- achter elke schud ligt een zaad → embyo
- zaden niet in een vrucht
, Bedektzadigen:
- vrucht bedekt 1 of meer zaden
- heeft bloemen → elke bloem bevruchting → embyo
Dieren:
- geen bladgroenkorrels, dus geen fotosynthese
- geen celwand
- soorten skelet; inwendig/uitwendig/geen
- wervelkolom, rij botten over je rug, ruggengraat
- wel of geen symmetrie, tweezijdig/meerzijdig/geen
Sponzen skelet naalden geen symmetrie waterdieren badspons
zonder organen
Neteldieren geen, soms veelzijdig waterdieren kwal/anemoon
uitwendig skelet eenvoudig
Wormen geen skelet tweezijdig lang lichaam, kop regenworm,
+ straat lintworm
Weekdieren inwendig skelet of tweezijdig zacht lichaam huisjesslak,
uitwendig schelp vaak schelp octopus
Geleedpotige uitwendig skelet tweezijdig segmenten vlinder, spin,
kreeft
Stekelhuidige inwendig skelet veelzijdig zuignap, zeester
door huid stekelhuidig
Gewervelden inwendig skelet tweezijdig wervelkolom slang, snoek, koe
met wervelkolom
Sponzen:
- dieren zonder organen
- filtert voedseldeeltjes uit water
- meeste leven in zee en zetten zich vast aan de bodem
Neteldieren:
- cellen bestaan uit gif en gebruiken dit voor zelfverdediging
- vroeger heette dit holtedieren
- hebben tentakels rond een opening en bewegen het voedsel naar de opening
- eenvoudige maag
- opening is mond en anus
- koraaldieren maak een uitwendig skelet van kalksteen
- wanneer er een sterft groeit er een nieuwe diertje bovenop → koraalrif
Wormen:
- hebben een lang lichaam met een kop en een staart
- geen skelet
Weekdieren:
- hebben een week/zachte lichaam
- beschermen hun zachte lichaam met een schelp
Geleedpotigen: