OEFENTOETS
Propedeuse Overzicht Middeleeuwen & Renaissance 2013
1ste deeltoets, VERSIE-1
- Vul hieronder duidelijk duidelijk je naam, en studentnummer in.
- Omcirkel bij elke vraag één antwoord (slechts één antwoord is goed).
- Voor iedereen zijn de vragen dezelfde; alleen de volgorde waarin ze worden aangeboden, verschilt
per tentamenversie.
- Je krijgt voor de beantwoording van de vragen precies één uur de tijd. In verband met overlast is er
slechts één gelegenheid om de tentamenzaal voortijdig te verlaten, namelijk na 30 minuten en op het
teken van de surveillant.
NAAM: ……………………………………………………………………………
STUDENTNR: …………………………………………………………………………………………
1.
In zijn wereldberoemde boek The decline and fall of the Roman Empire vatte Edward Gibbon de
geschiedenis van de middeleeuwen in één zin samen, namelijk:
a. ‘a glorious succession of renaissances’
b. ‘a clash of civilizations: Christendom and Islam’
c. ‘the triumph of barbarism and religion’
d. ‘the dominance of narrow-mindedness and mediocrity’
2.
De Duitse historicus Cristophorus Cellarius ijkte middeleeuwse geschiedenis voor het
universitaire onderwijs als de periode:
a. tussen het vertrek van keizer Constantijn naar Constantinopel en de inname van die stad
door de Turken;
b. tussen het afzetten van de laatste Romeinse keizer in het Westen en de geboorte van (de
latere keizer) Karel V te Gent;
c. tussen het optreden van de Profeet Mohammed en de ontdekking van Amerika door
Columbus;
d. tussen de bekering van koning Clovis tot het katholicisme en het optreden van Luther.
, 3.
De essentie van de Volksverhuizingen werd gevormd door:
a. voortdurende barbaarse invallen vanuit het steppegebied, militair en diplomatiek
ondersteund door de Perzische Sassaniden;
b. vaak langdurige (para)militaire expedities van georganiseerde multi-etnische ‘legers’
binnen het Romeinse Rijk, die vaak in opdracht van Romeinse autoriteiten opereerden;
c. voortdurende pogingen van Romeinse commandanten om complete barbaarse volkeren
te verplaatsen naar andere woongebieden;
d. grootschalige migratiebewegingen aan de zuidzijde van de Middellandse Zee, die de
Romeinse greep op Afrika en Egypte fataal verzwakten.
5.
Het zogeheten Koninkrijk van Toulouse ontstond in:
a. 476, nadat de laatste keizer in het Westen was afgezet;
b. 410, na de inname van Rome door de Visigoten;
c. 418, nadat keizer Honorius de Visigoten naar Zuid-Gallië had gedirigeerd;
d. 429, na de oversteek van de Vandalen naar de Provincia Africa.
6.
Het kalifaat van de Abassieden werd gevestigd omdat abu-Abbas al-Saffah:
a. voorgoed de macht brak van Mekkaanse families die afstamming van de Profeet
claimden;
b. de morele verplichting tot het geven van aalmoes (sadaqa) in het Arabische rijk
afschafte;
c. met succes de wapens opnam tegen de Iraanse Buyiden;
d. met succes de onvrede tegen de achterstelling van niet-Arabische moslims mobiliseerde.
7.
De tweezwaardenleer (‘doctrine of the two swords’), die voor het eerst werd geformuleerd door
paus Gelasius I, houdt in dat:
a. christenen en joden een verschillend recht hebben om zich met de wapenen te
verdedigen tegen ongelovigen;
b. de bisschopszetels van Rome en Constantinopel principieel gelijkwaardig zijn;
c. de machten van kerk en staat gescheiden zijn, maar dat uiteindelijk de macht van de kerk
groter is dan die van de staat;
d. koningen de plicht hebben het christelijke geloof te verdedigen tegen zowel externe
vijanden als ketterse onderdanen.
8.
Bisschoppen waren zo belangrijk in de vroegmiddeleeuwse wereld omdat:
a. zonder hen niets terecht was gekomen van de verdieping van het geloof onder gewone
mensen;
b. zij alleen de sacramenten mochten toedienen;
c. zij, door celibatair en in armoede te leven, diepe invloed hadden op de vestiging van een
nieuwe moraal;
d. zij, behalve binnen de kerkelijke hiërarchie, ook in het wereldlijk bestuur een sleutelfunctie
vervulden.