Pedagogiek kennisbasis toets periode 1: meer dan onderwijs
Toetsing: hoofdstuk 1.1 t/m 1.3, 1.6 t/m 1.9, hoofdstuk 7, hoofdstuk 10.7 + 10.8
Bijeenkomst 1: Basisbehoeftes en pedagogisch klimaat
Pedagogische opdracht van een school Waartoe willen wij kinderen opvoeden?
Pedagogiek ‘pais’ (kind) ‘agogein’ (leiden). Kinderen begeleiden bij menswording. De
leraar bepaalt niet de plaats van het kind in de wereld, maar helpt hem om zelf zijn plaats in
de wereld te bepalen.
Lea Dasberg, pedagoog (1930-2018) Kinderen niet klein houden maar voorbereiden op
de wereld. Onderwijs heeft de taak om mensen te helpen leren meelopen en dwarsliggen.
Meelopen Kennismaken en meelopen met bestaande ontwikkelingen. Kennis op nemen
van nieuwe inzichten, vaardigheden leren om je in de complexe samenleving te kunnen
handhaven.
Dwarsliggen Kritisch leren kijken naar bestaande en nieuwe ontwikkelingen. Nee durven
zeggen tegen de heersende opvatting.
Je verhouden tot de wereld, eigen keuzes maken, een eigen pad kiezen en deel te nemen
aan de samenleving.
Self-determination theory (Deci & Ryan, 2012)
Volgens Deci & Ryan kunnen docenten de intrinsieke motivatie verhogen als ze weten in te
spelen op de drie psychologische basisbehoeftes:
Competentie + relatie + autonomie = verhoogde (leer) motivatie en betrokkenheid, wat zorgt
voor verbeterde prestaties en welbevinden.
Autonomie De leerling heeft de vrijheid om een activiteit naar eigen inzicht te kunnen
uitvoeren en heeft invloed op wat hij/zij doet.
Gevoel van competentie Het vertrouwen dat de leerling moet hebben in eigen kunnen.
Relatie Sociale verbondenheid. Verbondenheid met de omgeving. Vertrouwen hebben in
anderen. Een positief klimaat in de klas; leerlingen moeten zich vrij voelen om vragen te
stellen en niet bang zijn om fouten te maken.
Pedagogisch klimaat Is het totaal aan bewust gecreëerde en aanwezige
omgevingsfactoren die inspelen op het welvinden van kinderen en die de voorwaarde zijn
voor hun ontwikkeling en vermogen om te leren.
Voorwaardes pedagogisch klimaat (de leraar):
Ordelijke en functionele leeromgeving.
Toon in gedrag en taalgebruik respect.
Bevordert het onderlinge respect.
Ondersteunt het zelfvertrouwen van de leerlingen.
Hanteert duidelijke omgangsregels.
Zorgt voor structuur.
Zorgt voor uitdaging.
Stimuleert de ontwikkeling van zelfstandigheid.
Het nemen van eigen verantwoordelijkheid.
, Bijeenkomst 2: Opvoedingsstijlen en klassenregels
Opvoedingsstijl Is een overheersend patroon aan gewoonten dat een opvoeder gebruikt in
de interactie met kinderen. bij de opvatting over opvoeding zijn er twee uitersten: leiden
(fuhren) en wachten-laten (wachsen-lassen), de meeste standpunten zitten daar tussenin.
De twee uiterste opvattingen:
Fuhren Kinderen worden geleid; Er wordt minderrekening gehouden met het kind. Er
wordt uitgegaan van een cultuur-historisch mensenbeeld; kinderen leren van de omgeving.
Waschen-lassen Rijping is belangrijk, vertrouwen in natuurlijke ontwikkeling van kind. Er
wordt uitgegaan van een naturalistisch mensenbeeld: aanleg speelt een grote rol.
De vier verschillende opvoedstijlen:
Permissief; Ouders laten veel toe, weinig grenzen, onverschillig. Ondersteunend (het kind
voelt zich geaccepteerd) en er zijn lage eisen.
Laissez-faire; Op zijn beloop laten. Er is weinig interesse in het kind. grenst aan
verwaarlozing. Er zijn lage eisen en het is afwijzend (kind wordt afgewezen, opvoeder-
gericht).
Democratisch; Ook wel autoritief genoemnd. De ouders zijn betrokken, begripvol, ruimte
voor inbreng van het kind, greznen stellend. Veeleisend en ondersteunend.
Autoritair; Opvoeder is de baas, weinig inbreng kind, bevelend. Veeleisend en afwijzend.
Opvoedingsstijl is gebaseerd op normen en waarden; Je geeft mee wat jij belangrijk vindt.
Waarden Opvattingen en ideeën die vrij algemeen erkend en richtinggevend zijn, die zin
geven aan ons handelen en dus zinvol zijn om na te streven. Waarden laten zien wat voor jij
waardenvol is. Als orde voor jouw belangrijk is, dan zie je dit terug in je opvoedingsstijl.
Waarden zijn vrij universeel; iedereen wil een veilig gevoel hebben en met respect
behandeld worden. Voorbeelden van waarden: eerlijkheid, vertrouwen, vrijheid en passie.
Normen Richtlijnen voor het gedrag en worden ook wel sociale conventies genoemnd. Het
zijn afspraken of gedragsregels die in een bepaalde situaties gelden.
Klassenregels Regels in de klas zijn belangrijk voor structuur. Een goede regel is simpel
en positief geformuleerd, heeft betrekking op waarneembaar gedrag. Het is aan te raden om
samen regels op te stellen. Als kinderen betrokken worden bij het maken van regels, zijn ze
ook medeverantwoordelijk bij het handhaven ervan. Dit maakt afspraken effectiever en zorgt
voor een fijne sfeer in de groep. Tevens zijn er minder overtredingen.