Cariologie Meyer-lueckel samenvatting
Hoofdstuk 1
Fysiologische interacte tussen de drie systemen in de mondholte
Tanden bestaan uit glazuur, dentne, ement en pulpaweefsel. Mi ro-organismen in de
mond he hten zi h aan het tandoppervlak en groeien als ze niet worden verwijderd door
fysiologis he fun tes of door mondhygiëne. Als de tanden s hoon zijn en dire t in onta t
komen met speeksel met een pH rond de 7 (Fig.1.19a), is speeksel oververzadigd ten
opzi hte van de mineralen die worden aangetrofen in het harde tandweefsel, voornamelijk
hydroxyapatet. Volgens de wet van Le Chatelier moet het hydroxyapatet worden
gepre ipiteerd (neerslaan); door vers hillende eiwiten in het speeksel, zoals statherine,
vindt dit e hter niet plaats. In het geval dat mi ro-organismen zi h ophopen en koolhydraten
metaboliseren, worden vers hillende soorten zuur geprodu eerd en ten gevolge daalt de pH
enigszins. De bufersystemen in het speeksel neutraliseren aanvankelijk de zuren. Als
volwassen ( ariogene) plaque wordt ontwikkeld, s heiden de mi ro-organismen
voornamelijk melkzuur af wanneer ze koolhydraten metaboliseren, wat zal leiden tot een
onderverzadiging van relevante ionen in het speeksel en dit zal resulteren in demineralisate
van de dentale harde weefsels (fguur 1.19 ). De onderverzadigde toestand in het speeksel,
ten opzi hte van al ium, fosfaat en de hydroxylionen, treedt op wanneer de pH lager is dan
5,5. Wat gebeurt er als de pH weer normaal wordt en hoe fuoride en statherine met deze
pro essen omgaan, wordt behandeld in hoofdstuk 2 en 3. Naast de elektrolyten in het
speeksel, is de klaringssnelheid erg belangrijk in het ariëspro es, bij een grote klaring
snelheid (bepaalde stof per tijdseenheid verwijderen), bijvoorbeeld door het kauwen van
kauwgom, zal de pH-daling minder groot maken dan wanneer de klaringssnelheid
suboptmaal zou zijn of zelfs zou zijn aangetast zoals gezien in gevallen van hyposalivate.
1
,Hoofdstuk 2
Cariës bestaat uit het verlies van mineraal uit de dentale harde weefsels, als gevolg van de
omzetting van voedingssuikers in zuur in een ba teriële bioflm (tandplak) gevormd op
bes hute lo ates op de tandoppervlakken. Het verlies van mineralen kan worden
omgekeerd door kristalgroei, aangedreven door pre ipitate (neerslaan) van minerale ionen
afgeleid uit speeksel (remineralisate). Cariëslaesies vorderen wanneer demineralisate
opweegt tegen remineralisate en uiteindelijk afreekt tot aviteiten, met als gevolg een
verminderde tandfun te. De snelheid van de voortgang wordt beïnvloed door de
plaquefora, het dieet, de speekselbio hemie, mondhygiëne en talrijke gedrags- en so io-
e onomis he fa toren. Fluoride is miss hien wel de belangrijkste fa tor, omdat het zowel de
demineralisate vermindert als de remineralisate verbetert. Fluoride vermindert de
oplosbaarheid van tandmineralen door rea tes aan de kristaloppervlakken. Er wordt dus
aangenomen dat topis he (plaatselijke) toediening om lage maar efe teve
fuoride on entrates in de tandomgeving te handhaven efe tever is dan systemats he
(gegeneraliseerd) routes voor fuorideafgife. Dentale erosie is minder gelokaliseerd dan
ariës en wordt veroorzaakt door meer ernstge zuuraanvallen en is moeilijker te
voorkomen.
2
, Hoofdstuk 3
De oorzaak van ariës laesieontwikkeling - de a umulate van tandplak - wordt
vergemakkelijkt op spe ifeke, me hanis h bes hermde gebieden. Cariëslaesies initëren
typis h op deze zogenaamde voorkeursplaatsen/ plaquestagnategebieden. De ontwikkeling
van een ariëslaesie die begint bij het glazuuroppervlak en zi h uitspreidt naar dentne en
verder naar de pulpa volgt dezelfde me hanismen, onafankelijk van de plaats van een
dergelijke laesie. Histologie onthult vers hillende zones binnen een ariëslaesie, afankelijk
van de diepte van de laesie, maar ook of en in welke mate het glazuuroppervlak is
afgebroken. Met een ariëslaesie die beperkt is tot glazuur, is de buitenste laag van het
glazuur minder gemineraliseerd dan gezond glazuur, maar meer gemineraliseerd dan de
subsurfa e-laesie. Zolang het glazuuroppervlak ma ros opis h inta t is, kunnen sle hts
enkele ba teriën in het glazuur worden gevonden. Met afraak van het inta te
glazuuroppervlak wordt de ontwikkeling van de laesie versneld en kunnen ba teriën dieper
en in grote hoeveelheden in zowel glazuur als dentne uitzaaien. Gewoonlijk gaan de
gedemineraliseerde gebieden binnen een goed ontwikkelde dentne ariëslaesie vooraf aan
de ba terieel geïnfe teerde gebieden. Onder de histologis he te hnieken die worden
gebruikt om glazuur en dentne ariëslaesies te onderzoeken, kan li htmi ros opie worden
gebruikt om vers hillende zones binnen glazuur en dentne ariës bloot te stellen die
overeenkomen met vers hillende poriënvolumes en grooteverdeling van dergelijke
porositeiten. Mi roradiografs he te hnieken zijn in staat om pre ies het mineraalgehalte te
analyseren als een fun te van de laesiediepte. S anning-elektronenmi ros opie toont
veranderingen aan het glazuuroppervlak bij vroege laesietoestanden en binnen een laesie op
het glazuurprisma-niveau, terwijl transmissie-elektronenmi ros opie inzi ht vers haf in
veranderingen op kristalniveau. Zelfs wanneer een ariëslaesie vordert, wordt de
demineralisate onderbroken door fasen van remineralisate. emineralisate kan alleen
worden bereikt wanneer de biologis he en hemis he omstandigheden aan het oppervlak
van een dergelijke laesie veranderen in de ri htng van een minder ariogene omgeving.
Klinis h gezien betekent dit een su esvolle regelmatge verwijdering van plaque en
toediening van fuoride. Onder deze omstandigheden kan het ariëspro es stoppen en is
remineralisate van de buitenste lagen van glazuur of blootgestelde dentne mogelijk. Het
resultaat van laesionremineralisate kan e hter worden bes houwd als een "liteken", omdat
volledige remineralisate in de zin van een "resttuto ad-integro" niet voorkomt.
emineralisate van diepere laesies laat hoogstwaars hijnlijk een minder gemineraliseerd
gebied a hter. Zowel ariës als erosie veroorzaken mineraalverlies van een tand, maar de
etologie en de histologie zijn aanzienlijk anders. Erosie wordt niet veroorzaakt door
ba teriën, maar door de dire te oplossing van glazuur en dentne door zuren die afomstg
zijn van de voeding, de maag of andere bronnen van het milieu. Erosie leidt tot onmiddellijk
onomkeerbaar verlies van al ium en fosfaat van het glazuur- of dentnevlak en reëert
sle hts een ondiepe verza htng van het oppervlak. Dit verza hte oppervlak is gevoelig voor
s huurverlies, maar kan worden gemineraliseerd wanneer het gedurende enige tjd
me hanis h onaangeroerd blijf.
3