Samenvatting ‘the Adolescent Brain’ literatuur
Lecture 1. A neuroscientifc ers ective on adolescent
develo ment
Nelson, E. E., Leibenluft, E., McClure, E. B., & Pine, D. S. (2005). The social
reorientation of adolescence: a neuroscience ers ective on the rocess
and its relation to sycho athology. Psychological Medicine, 35, 163-174.
Men weet dat er veel drastische veranderingen plaatsvinden in sociaal gedrag
tijdens de adolescentie, maar er is nog weinig bekend over de neurobiologische
oorzaken hiervan. Meer onderzoek hiernaar zou ervoor kunnen zorgen dat
algemene modellen over gedragsverandering tot stand kunnen komen, maar ook
dat de relatie tussen gedragsveranderingen in adolescentie en bijvoorbeeld
stemmingsstoornissen beter onderzocht kunnen worden.
Omdat de mens een sociaal wezen is, worden sociale stimuli zeer uitvoerig
verwerkt. Al vroeg in het verwerkingsproces wordt geïdentifceerd oo een stimulus
sociaal van aard is. uiteindelijk wordt deze stimulus na verwerking in een groter
emotioneel en cognitieo raamwerk geplaatst. Hierbij werken hersendelen
gerelateerd aan emotie (limbisch systeem), hogere cognitieve ounctie (preorontale
cortex) en sociale verwerking nauw met elkaar samen. Dit heet het social
information rocessing network (SIPN). Dit artikel gebruikt een sterk
versimpelde versie. Hierbij zijn er drie punten: detectie (detection), emotie
(affective) en cognitieo-regulerend (cognitive-regulatory). Elk punt bestaat uit
allerlei hersengebieden die (voornamelijk) betrokken zijn bij die specifeke ounctie.
Detectie wil zeggen dat een stimulus wordt geïdentifceerd als sociaal (oo niet) en
dat de meeste basiseigenschappen van de stimulus worden ontcijoerd.
Inoerieure occipitale cortex (categorisatie)
Inoerieure gebieden van de temporele cortex (categorisatie)
Intra-pariëtale sulcus (categorisatie)
Fusiform face area (specifek voor gezichtsherkenning)
Gebied in de buurt van de superieure temporele sulcus (specifek voor
biologische bewegingen)
Gebieden in de anteriore temporele cortex (specifek voor sociale
herkenning)
Samen bepalen deze hersengebieden oo een stimulus levend is oo niet, oo het bij
jouw soort hoort, wat het aan het doen is oowel van plan is om te doen en wat de
individuele identiteit is. Dit noemt men dus het categoriseren en identifceren van
basiseigenschappen.
Vervolgens gaat de verwerking verder naar de afectieve verwerking.
Amygdala
Nucleus accumbens
Ventrale striatum
Septum
Bed nucleus van de stria terminalis
, Hypothalamus
(soms) orbitoorontale cortex
Deze gebieden hebben vooral te maken met beloning en strao. Hier wordt er
emotioneel belang aan de stimulus gehecht. Hierdoor weet je oo je de stimulus moet
vermijden oo kunt benaderen. Deze gebieden maken het lichaam ook al klaar voor
de mogelijke respons die nodig is (als bepaald wordt dat je moet vluchten, worden
je spieren alvast voorbereid en gaat je hartslag omhoog, bijvoorbeeld). Tot nog toe
is gevonden dat er verhoogde activiteit is in deze gebieden wanneer de stimulus
angstig oo bedreigend kijkt, maar ook als de stimulus een gelieode (oo oamilie) is oo
als de stimulus als aantrekkelijk oo erotisch wordt gezien.
In het cognitieo-regulerende punt wordt de stimulus op een meer cognitieo complexe
manier verwerkt. Er gebeuren hier drie belangrijke dingen:
1. ToM processen: het waarnemen van de mentale staat van de stimulus
Paracingulate gyrus
Dorsomediale preorontale cortex
2. Inhibitie van de meest aanwezige initiële responsen
Ventrale preorontale cortex
3. Doelgericht gedrag genereren (o.a. een meerstappenplan maken en emoties
reguleren)
Dorsale preorontale cortex
Mediale preorontale cortex
Ventrale preorontale cortex (incl. orbitoorontale cortex)
In dit model zou de stimulus dus op een sequentiële manier langs alle punten gaan
tijdens de verwerking. Maar de punten werken op een zeer interactieve manier met
elkaar samen. In eerste instantie is de richting van de verwerking wel van detectie
naar emotie naar cognitie, maar de punten geven elkaar oeedback over belangrijke
bevindingen en activeren elkaar soms ook opnieuw.
Veranderingen tijdens adolescentie
Tijdens de adolescentie vinden er belangrijke veranderingen plaats in het SIPN
systeem. in dit artikel worden er drie als meest belangrijk genoemd:
1. De opkomst van seksualiteit
2. Sterkere oriëntatie op leeotijdsgenoten
3. Aoname van oriëntatie op oamilie en ouders
Deze veranderingen lijken universeel te zijn in alle levende wezens.
In dit artikel willen ze aantonen dat deze sociale veranderingen in de adolescentie
het resultaat zijn van veranderingen in het SIPN systeem. Deze veranderingen in
het SIPN systeem komen voort uit veranderingen in hormonen, rijping van neurale
processen en leren/ervaring.
Het detectieproces blijkt al snel te rijpen. Sommige onderscheidingen (zoals levend-
niet levend) worden al ooutloos gemaakt wanneer een kind een paar jaar oud is. Er
is geen bewijs gevonden voor latere veranderingen tijdens de adolescentie, alle
veranderingen die plaatsvinden doen dit al veel eerder in het leven.
De hersengebieden bij het afectieve proces ondergaan veel anatomische en
ounctionele veranderingen tijdens de puberteit, omdat ze sterk gerelateerd zijn aan
geslachtshormonen. De veranderingen in geslachtshormonen beïnvloeden veel
,andere neurotransmitters en diens processen. Dit is de indirecte manier waarop het
afectieve proces wordt beïnvloed. Maar geslachtshormonen hebben ook directe
invloed. Het is namelijk bewezen dat geslachtshormonen veranderingen
aanbrengen in de responsiviteit op sociale stimuli. Zo worden bepaalde stimuli
bijvoorbeeld sneller als seksueel geladen geïnterpreteerd. Bij vrouwen is er een
duidelijke samenhang met de responsiviteit en de menstruele cyclus. Ook is er
bewijs voor relaties met dominantie en confict (met name met de ouders). Dit kan
komen omdat er andere afectieve waarde aan stimuli wordt gehecht door de
hormonen.
Specifek gerelateerd aan het emotiepunt in het SIPN, beïnvloeden
geslachtshormonen seksueel gedrag, moederlijk gedrag, sociale verbondenheid en
sociaal geheugen. De hormonen veranderen de gerelateerde hersengebieden
ounctioneel (door bijvoorbeeld meer receptoren voor bepaalde neurotransmitters te
creëren), waardoor deze veranderingen op gedragsniveau plaatsvinden. Het lijkt
erop dat deze hormonen vooral een rol spelen bij de eerste ontmoeting met een
bepaalde stimulus. Hoe meer bekend de stimulus is, hoe minder gedrag aohankelijk
is van hormonen. Dit kan verklaren waarom adolescenten zo beïnvloedbaar zijn.
Schade aan de preorontale cortex kan leiden tot problemen met sociaal bewustzijn
en sociale besluitvorming. Wanneer de preorontale cortex vroeg tijdens de
ontwikkeling beschadigd raakt, kunnen de problemen in sociale cognitie zeer
ernstig en belemmerend zijn. De meeste gebieden in de preorontale cortex zijn pas
klaar met ontwikkelen in volwassenheid. Dit is te zien in het gedrag van
adolescenten, die duidelijk nog moeite hebben met bepaalde hogere cognitieve
ouncties zoals inhibitie.
Veranderingen in het cognitieo-regulerende punt van het SIPN systeem zijn niet zo
nauw verbonden aan geslachtshormonen. Het heeot voornamelijk te maken met
myelinisatie (versterking) en het aosterven van bestaande neurale netwerken.
Welke netwerken overleven, wordt bepaald op een competitieve “use-dependent”
basis. Dus de netwerken die niet gebruikt worden, zwakken ao. Tegenovergesteld
van het afectieve punt in het SIPN systeem, zijn de veranderingen op cognitieo-
regulerend niveau dus langzaam en op basis van herhaling.
Neuroimaging
De connecties tussen gedrag en hersenen zoals die hierboven zijn aangegeven, zijn
voornamelijk speculatieo. Experimenteel onderzoek moet deze relaties bewijzen.
Neuroimaging technieken kunnen inzichten geven in de specifeke veranderingen in
het SIPN systeem en de oorzaken ervan op een niet-invasieve manier. Er zijn al
onderzoeken geweest waarbij adolescenten in scanners worden bekeken terwijl ze
sociale inoormatie verwerken.
Een eerder onderzoek heeot duidelijke verschillen gevonden in de hersenactiviteit
van adolescenten en jongvolwassenen in de afectieve en cognitieo-regulerende
punten van het systeem tijdens de verwerking van sociale stimuli. De afectieve
hersengebieden van adolescenten reageren sterker op emotionele eigenschappen
van stimuli dan die van volwassenen. Daarnaast zijn jong volwassenen beter in het
switchen tussen taken oo oocus en het onderdrukken van irrelevante verwerking dan
adolescenten (een hogere cognitieve ounctie).
, Op basis van de literatuur zijn er allerlei veranderingen en verschillen te verwachten
in de hersenen van adolescenten en (jong)volwassenen. Het artikel noemt er eerst
een paar met betrekking tot het afectieve punt in het SIPN systeem. Zo zou bij
adolescenten stimuli met betrekking to leeotijdsgenoten oo vrienden een veel
sterkere reactie moeten oproepen dan stimuli met betrekking tot ouders en zouden
deze trends zich steeds verder in die richting moeten ontwikkelen. Ook zou er
steeds sterkere seksuele aandacht moeten zijn, waarbij stimuli van het andere
geslacht (in het geval van heteroseksualiteit) een sterkere benaderingsreactie
zouden opwekken. Ook zou er aan de hand van de literatuur hypersensitiviteit
gevonden moeten worden met betrekking tot aowijzing oo acceptatie door
leeotijdsgenoten. Dit soort onderzoeken zouden allemaal gedaan kunnen worden
met behulp van oMRI scans.
Er zijn ook al wat bevindingen gedaan gerelateerd aan het cognitieo-regulerende
punt in het SIPN systeem. In het eerder genoemde onderzoek kwam naar voren dat
adolescenten meer moeite hebben met het reguleren van emotionele responsen op
sociale stimuli. Er is een opvallend tekort aan zowel onderzoek als literatuur over
veranderingen in ToM tijdens de adolescentie. Er zijn recentelijk wel taken
ontworpen die dit zouden kunnen onderzoeken.
Ook zijn er geslachtsspecifeke verschillen gevonden in de interactie tussen de
afectieve en cognitieo-regulerende punten.
Mentale stoornissen
Tijdens de adolescentie komen veel meer mentale stoornissen voor, met name
angst- en stemmingsstoornissen. Verschillende literatuur stelt dat de veranderingen
in het SIPN systeem een grote oorzaak zijn voor de toename van het ontstaan van
deze stoornissen tijdens de adolescentie. Omdat de afectieve verwerking van
sociale stimuli zo sterk verhoogt en veel gedrag een sociale drijoveer heeot, is het
tijdens de adolescentie makkelijker om door te schieten naar abnormaliteit. Daarbij
is er verhoogde gevoeligheid voor negatieve interpersoonlijke ervaringen zoals
aowijzing. Problemen op sociaal gebied zijn een hele sterke predictor voor mentale
stoornissen.
Er worden vaak geslachtsverschillen gevonden in de oorzaken oo predictoren van
mentale stoornissen, waardoor de vraag opkomt oo geslachtshormonen hierbij een
rol spelen. Ook wordt er veel gekeken naar welke specifeke relaties vaker tot
suïcidaliteit leiden (leeotijdsgenoten oo ouders). Dus begrip over het SIPN systeem
kan ook inzichten over psychopathologie bij adolescenten geven.
Tijdens de adolescentie is er sprake van grote toename van stress. Het SIPN
systeem moet zien te ounctioneren ondanks deze stress tijdens sociale
heroriëntatie. Een netwerk van sociale steun is een hele belangrijke beschermende
oactor voor het ontstaan van mentale stoornissen door zowel sociale als niet-sociale
stressoren. Tijdens de adolescentie is dit netwerk nog steeds heel belangrijk, maar
verandert het netwerk. Adolescenten moeten zichzelo een plek geven in dit nieuwe
netwerk en gewend raken aan de nieuwe relaties. Vooral ToM en het toeschrijven
van emotionele signifcantie zijn belangrijk in het vormen van een goed nieuw
sociaal netwerk.
Vanwege de achterlopende ontwikkeling van het cognitieo-regulerende punt en de
snellere ontwikkeling van het afectieve punt in het SIPN systeem, zie je vaak