Pedagogische systemen in kindertijd en adolescentie –
begrippenlijst/samenvatting hoorcolleges en literatuur
HC1 - Socialisatie
Socialisatie Proces waarbij kinderen kennis, vaardigheden en gedragingen
verkrijgen/aanleren en overtuigingen, normen en waarden eigen
maken die eigen zijn in bepaalde cultuur/samenleving waardoor
ze kunnen participeren aan samenleving
Transactioneel effect Bidirectionele verbanden (wederkerige effecten) over tijd
Psychodynamische theorie Kinderen hebben driften (id) die zich uiten in gedrag, oorsprong
(freud) hiervan zijn een sterke intrinsieke energie. Deze gedragingen
staan in conflict met omgeving. Het superego/geweten zorgt
ervoor dat het ego impulsen reguleert
Zelfregulatie Het reguleren van onmiddelijke behoeften, ze kunnen uitstellen
tot later tijdstip/ weghalen
Effortfull control (rothbart) Waarnemend sensitief zijn, weten wanneer te luisteren/
inhiberen van behoeften. Hoge mate hiervan leidt tot lage mate
plezier door overmatig aanpassingsgedrag.
Socialisatie door tijd heen Eerst gewoonte kinderen te laten huilen mondig worden kind
zelfstandig oplossen emoties van kind. Later nadruk op
ondersteuning en informeren van kind door ouders.
Klassieke conditionering Kind iets aan/afleren door associaties te vormen zoals hard geluid
(watson) als kind snoepje wilt pakken, daardoor afleren
Tabula rasa (kind) Kind gezien als onbeschreven blad
Operant conditioneren Naast stimulus en respons ook een actieve handeling toevoegen,
(skinner) bekrachtigen van positief gedrag en straffen van negatief gedrag.
Hechtingsrelatie wordt gevormd door bevredigende interacties
met responsieve volwassenen.
Positieve bekrachtiging Iets toevoegen aan gedrag, dus bijvoorbeeld belonen met een
snoepje
Negatieve bekrachtiging Iets weghalen aan gedrag, dus bijvoorbeeld straf verminderen bij
goed gedrag
Coercion cycle (patterson) Moeder dringt in op gedrag kind kind in tegenval moeder
stopt berisping kind staakt tegenaanval.
Externaliserend probleemgedrag ontwikkelt zich wanneer een
kind negatief bekrachtigd is (bekrachtiging van negatief gedrag)
Bvb: kind wilt perse snoepje in winkel, moeder zegt nee, kind
gaat krijsen en moeder geeft toe en geeft toch snoepje.
Lange termijn effect: kind zet negatief gedrag in om zin te krijgen.
Sociaal cognitieve leertheorie Door cognities kunnen mensen ook leren door
(bandura) observeren/imiteren. Leren door bijvoorbeeld te zien wat het
gevolg is voor iemand anders, nadoen van gedrag.
Attachment and loss Ouder is basis voor bescherming en exploratie
(ainsworth)
Autoritaire opvoedingsstijl Hoge controle en lage warmte ongewenste ontwikkeling
Onrealistische verwachtingen, leidt tot negatief pro-sociaal
gedrag, zelfregulatie en schoolprestatie
Democratische/ autoritatieve Hoge warmte en hoge controle, veel ruimte voor overleg
,opvoedingsstijl (democratie). Overweegt behoeftes van kind en helpt omgaan
met situaties. Leidt tot prosociaal gedrag, meer zelfregulatie
Laissez-faire/ permissieve Lage controle en hoge warmte, staat alles toe
opvoedingsstijl
Onverschillige opvoedingsstijl Lage controle en lage warmte, verwaarlozend
Opvoedingsdimensies Lage of hoge ondersteuning en warmte (bescherming, affectieve
behoefte kind vervuld), lage of hoge controle (overdracht van
kennis, waarden, normen en biedt structuur)
Evocatieve processen Kind lokt bepaald gedrag uit, heeft invloed op kind en op
opvoeding (bidirectioneel). Gedrag is dan een moderator tussen
opvoeding en ontwikkeling.
Diathesis-stress model/ dual Bij negatieve gebeurtenissen en extra negatieve reactie van kind.
risk model Resiliance kind: geen heftige negatieve reactie van
gebeurtenis
Kwetsbaar kind: heftige negatieve reactie en invloed op
gebeurtenis
Differential susceptibility Bij negatieve én positieve gebeurtenissen heftig reageren
model Normale groep: reageert gemiddeld
Gevoelige groep: extra negatief en extra positief
Heeft te maken met temperament
En mate van sensitiviteit in opvoeding
Ecologisch model van Ontwikkelingsproces van kinderen rekening houdend met 3
bronfenbrenner factoren: persoon, context en tijd.
Persoon: genen, disposities, mogelijkheden, vaardigheden,
hulpbronnen (educatie) en ontwikkelingstaken
Tijd: duur interacties van persoon met object, herhaling en
voortzetting, verandering in samenleving en cultuur
Context:
1) Microsysteem: kind en object/directe omgeving
2) Mesosysteem: connecties tussen micro-systemen, zoals
ouders en leerkrachten, directe invloed
3) Exosysteem: connecties micro-systeem kind met micro-
systeem anderen. Bijvoorbeeld moeder en haar baas.
Indirecte invloed
4) Macrosysteem: maatschappij en instituties, systemen,
wetgeving en cultuur.
Laag contextueel: individualistisch
Hoog contextueel: collectivistisch
5) Chronosysteem: tijd en gebeurtenissen over tijd
Proximale processen Langdurige vormen van interactie in directe omgeving
Epigenese Samenwerking tussen nature en nurture die menselijke
eigenschappen vormen
Rijping Biologisch/sociaal proces van ouder worden, opgroeien en
ontwikkelen
Hechting Resultaat van sensitief en responsief verzorgen, als basis voor
socialisatie. Werkt ook als buffer tegen stress
Veilige hechting Responsief en sensitief
, Onveilig- ambivalente hechting
Sterk wisselend gedrag, onzeker door inconsistent gedrag van
ouders (aanhankelijk, weinig exploratie)
Onveilig- vermijdende Vermijdend gedrag (omzeilen/ geen antwoord op vragen),
hechting geleerd niet te kunnen vertrouwen op ouders bij stress.
Gedesorganiseerde/verstoorde Alle onveilige hechtingsstijlen gemengd, in de war van situatie
hechting (nabijheid vreemden soms), vaak sprake van verwaarlozing.
Gehechtheidsrepresentatie Referentiekader van hechting, aangeleerd in hechting met
ouders, die in latere relaties/ bij eigen kinderen terugkomt
Competentie Effectief aan kunnen passen aan omgeving, veerkrachtigheid en
stabiele ouder-kind relatie voor nodig
HOME-scale Meet hoe goed de thuissituatie is op 5 componenten:
1) Emotioneel en verbaal reactievermogen
2) Voorkomen beperking en bestraffing
3) Organisatie van gysieke en tijdelijke omgeving
4) Ouder-kind interactie
5) Mogelijkheid afwisseling dagelijkse stimulatie
Ondersteuningssytemen Systemen die ouderlijke socialisatie ondersteunen.
Informele ondersteuningssystemen: gemeenschapsdiensten,
maatschappelijke dienstverlening, vrienden en familie
Formele ondersteuningssytemen: psychologen, werkgevers
Geschikte opvoedpraktijken 1. Overweeg capaciteit die hoort bij leeftijd kind
2. Onderhoud redelijke verwachtingen
3. Overweeg en werk met sterke kanten, gebreken en
behoeften kind
4. Gebruik acceptabele disciplinaire benaderingen
5. Geef basiszorg, voeding ondersteuning
6. Model zijn in zelfcontrole.
Leerstijl Consistente gedrags en prestatiepatroon waarmee individu
educatieve ervaringen benaderd, dit bepaalt welk type
leeromgeving het beste is.
Familie betrekken op school Bevorderlijk voor cohesie en ontwikkeling kind.
3 manieren van betrekken: beslissingen laten nemen,
participeren, partnerschap en indirecte betrekking
Leraar kind relatie Eigenschappen van leraren die leren beinvloeden:
1) Leiderschapsstijl: communicatie, omgang met kinderen,
rolmodel zijn, democratisch zijn, mentor zijn.
2) Managementstijl: planning en voorbereiding, with-it-ness
(directe reactie op incidenten, voorkomt escalatie),
overlap van activiteiten
3) Verwachtingen: beinvloeden behandeling van leerlingen,
pygmalion effect (lage verwachting leerkracht leidt tot
lage resultaten kinderen)
HC 2
The strange situation Opgezet experiment met ouder kind en vreemde om de
hechtingssoort van kind te achterhalen. Grote indivuduele en
culturele verschillen maken achterhalen hechting moeilijk
Attachtment q-sort 12-24 maanden, observatie natuurlijke setting
gehechtheidsclassificatie door vergelijking met hypothetisch
optimaal gehecht kind