Hoorcolleges Filosofie van de Managementwetenschappen
Hoorcollege 1
Centrale vragen binnen dit vak:
1. Kunnen mensen zichzelf aansturen of hebben ze aansturing van boven
mogelijk en wenselijk? Von Foerster, Hobbes, Mandeville en Hayek.
2. Welke waarden en maatstaven spelen een rol in het level en samenleven van
mensen? (Verschil waarden en normen?) Bentham, Kant en Aristoteles.
3. Wat is sociale werkelijkheid? Searle en Arendt.
Filosofie staat voor liefde voor de wijsheid, maar een ambitie om wijs te worden.
Filosofen streven naar wijsheid, dit betekent:
Ze claimen geen wijsheid
Het gaat niet om kennis: het formuleert paradoxen (tegen de openbare en snelle
mening in gaan). Kenmerken van filosofische vragen is dat je ‘er niet meteen uit
komt’ (aporieën). Het gaat bij aporieën over beslissingen, dit is niet gelijk aan
oplossingen!
Het is ook geen wetenschap
Toch heeft het wel veel met wetenschap te maken. Ze wordt wel eens gezien als de
‘moeder van de wetenschap’.
De grot van Plato
Centrale vraag: hoe richt je een rechtvaardige samenleving in? Het gaat hierbij om
stabiliteit. Volgens Plato krijg je alleen maar een rechtvaardige samenleving als
mensen dat doen waar ze goed in zijn. Beweging voor mensen binnen
samenlevingen is hierbij belangrijk.
De grot is een metafoor voor ‘gevangenis’ ‘bubbel’ (illusie) etc. Sommige mensen
hebben meer kans om zich te ‘verwijderen/verheffen’ uit de grot, dan andere
mensen. Het is een verheffingsfantasie. Een rechtvaardige staat kan hiermee alleen
maar tot stand komen, als sommige mensen toegang hebben tot de waarheid.
De gevangen in deze grot zitten met de rug tegen de muur en met hun hoofd vast
aan kettingen. Ze kijken alleen maar naar de plaatjes aan de muur. Verder kunnen
ze niks. Ze kijken naar schaduwen en deze worden veroorzaakt door ‘puppet
showmen’. De mensen die vastgeketend zitten zien alleen maar schaduwen, maar
ze horen wel geluiden. Deze puppet showmen worden gedefinieerd als sofisten
(=mensen die andere wat wijs willen maken). De gevangen zien deze schaduwen als
de werkelijkheid.
De gedachte is dat iemand van deze geketende het allemaal niet meer vertrouwt wat
ze zien. Hij weet zich te bevrijden en sluipt langs het vuur en komt in de buitenwereld
terecht. En ziet hoe het allemaal echt in elkaar zit en wat de echte werkelijkheid is.
Dit leidt tot verwarring/pijn/vermoeiing. Socrates is de persoon die uit deze grot komt.
Hij besluit om terug te keren in de grot, zonder dat iemand het door heeft. Hij vertelt
aan de rest dat wat de gevangen zien dat het niet de echte werkelijkheid is wat ze
zien. Echter zijn de gevangenen zijn niet blij met de bewering van Socrates. Ze
geloven hem niet. Socrates is te linken aan valorisatie: alles wat we bedenken, hoeft
niet altijd geaccepteerd te worden door de samenleving.
Ideeënleer van Plato:
Betekenis van idee bij Plato: het is een soort volmaakt oerbeeld, waarin wat
gemeenschappelijk is aan een veelheid van individuele objecten besloten ligt. De
,werkelijkheid is een afschaduwing van dit idee. Zij schiet vergeleken met dat idee iets
te kort. Het idee is dat het algemene, het wezen, het tijdloze, het abstracte, het
onveranderlijke, het begripsmatig. Het idee is niet van de zintuigelijke wereld, maar is
alleen door middel van denken toegankelijk. Het idee is het waarachtige zijde.
Tegenover de wereld van de onveranderlijke ideeën staat een zintuigelijke of
materiële wereld die constant verandert. Ideeën zijn hiërarchisch geordend: hoe
algemener het begrip, hoe hoger de status ervan. Het hoogste idee is het idee van
Het Goede. De ideeën worden gezien als de oorzaak van de concreet
waarneembare dingen.
De menselijke ziel kan de ideeën ‘schouwen’. Dit is de ‘echte’ kennis (episteme) en
dienst scherp onderscheiden te worden van nepkennis (doxa). Kennis is ook
herinneren (anamnesis). Kennis is mogelijk door liefde (Eros): het gaat hierom een
aangeboren verlangen van de ziel naar het schone.
Waarom is dit allemaal van belang?
Plato legt de bouwstenen voor abstract redeneren, iets wat fundamenteel voor alle
wetenschappen is. Plato neemt definitief afscheid van een wereld die alleen maar
stroomt of vloeit. Anders gezegd: de flux van de zintuigelijke wereld wordt
ondergeschikt gemaakt aan een planningswereld.
,Hoorcollege 2
Introductie college over de komende 3 colleges over ethiek.
De hoofdstromingen in de ethiek zijn:
Doelethiek: een ethiek die stelt dat een handeling goed is, als het effect van
die handeling goed is. Is het effect slecht? Dan zo ook de handeling. Het
resultaat van die handeling telt.
Bedoelingenethiek: een handeling is goed als de intentie (de bedoeling waar
mee het verricht wordt) ook goed is. Het gaat niet om de uitkomst van de
handeling, maar over de bedoeling van de handeling.
Deugdenethiek: niet kijken naar het resultaat van de handeling, ook niet de
intentie. Maar je moet praten over ethisch gedrag (waarden en normen). Het
praten sluit de deugden erin. Je kijkt hierbij naar de hele gemeenschap.
Centrale vraag; hoe krijg je stabiliteit in een land?
Doelethiek
‘Mag een leugen om eigen best wil?’ Doelethiek: dat hangt van het resultaat af. Als
het resultaat van de leugen goed is, dan mag je liegen. Als iedereen ongelukkig
wordt van het vertellen van je leugen, dan moet je het niet vertellen.
Het doel voor de doelethicus is nut (utiliteit): maximalisatie van plezier en
minimalisering van pijn. Dit wordt geassocieerd met geluk. Deze maximalisering van
plezier en de minimalisering van pijn moet je uitrekenen. Mensen handelen goed als
het totale geluk groter wordt in een gemeenschap. Je kijkt dus niet naar individuen
(dit zijn privékwesties). Je sluit de mensen uit die het totale geluk minimaliseren en
sluit de mensen in die het totale geluk maximaliseren. Een doelethicus zegt niet dat
iedereen recht heeft op geluk, maar zegt dat iedereen recht heeft op het streven naar
geluk. Een handeling op zichzelf is nooit goed of kwaad. Bijvoorbeeld vrijheid: is dat
goed of slecht? Een doelethicus zegt dat vrijheid op zich niet goed of slecht is, maar
dat het effect van vrijheid goed of slecht is. Dus als het effect van vrijheid slecht is,
dan is vrijheid dit ook. Deze ethiek is radicaal en is populair in U.K. en VS, omdat
deze landen via een calculerende methode werken (niet laten leiden door walging en
weerzien).
Onthouden:
Handelingen zijn nooit intrinsiek goed of slecht, je kijkt alleen naar de
uitkomst.
De uitkomsten moeten goed zijn
Bedoelingenethiek
Bedacht door Immanuel Kant.
Een handeling is pas goed, als de intentie van een handeling goed is. Er wordt
onderscheidt gemaakt in verschillende soorten plichten:
1. Hypothetische plicht: een plicht waarvoor een als… dan… scenario geldt. Dit
heeft helemaal niets te maken met ethiek. Dit is calculeren en nadenken over
wat de gevolgen zijn van bepaalde handelingen.
2. Categorische imperatief/plicht: een plicht die altijd overal geldt. Een voorbeeld
hiervan is: de ander moet je altijd zien als een doel in zich en nooit als een
middel tot. Dit is volgens Kant een plicht die koste wat het kost moet
accepteren en dragen. Het voorbeeld van een leugentje voor eigen bestwil
(vreemdgaan) en het oppoetsen van je eigen C.V. mag niet volgens Kant. Je
, bedriegt dan mensen; je ziet mensen dan als een middel tot en niet als een
doel opzich. Je hebt dan geen respect voor mensen. Respect hebben voor
iemand anders autonomie (jezelf de wetten stellen/zelfstandig beslissingen
nemen). Als je niet vertelt dat je vreemd bent gegaan of je C.V. hebt
opgepoetst, dan respecteer je de autonomie van mensen niet.
Deugdenethiek
Kijkt niet naar de uitkomst, intentie maar heeft het idee dat het voor de lange termijn
goed is dat je constant een gesprek voert (communiceert) over ethiek. Het gaat
constant over het creëren van een gemeenschap waar gepraat en gediscussieerd
wordt over ethiek, dan sluiten de deugden en vanzelf in. Door te blijven praten creëer
je een sterke gemeenschap. Een deugd is iets wat iedereen binnen een
gemeenschap moet kunnen zien.
In alle vormen van ethiek draait het altijd om het streven naar geluk. Wij verwachten
vanuit het ethische beschouwd dat we dingen doen die tegen ons eigen belang
ingaan. Geluk is alleen maar mogelijk als we in een gemeenschap (polis, commune
(=samen plichten hebben)) leven. Gemeenschappen zijn niet alleen samenlevingen,
maar ook organisaties etc. Gemeenschappen geven immuniteit gemeenschappen
beschermen. Deze immuniteit heb je t.o.v. die niet bij deze commune horen. Polis is
de basis van politiek en bij politiek gaat het alleen maar om wie hoort wel en niet bij
onze gemeenschap. Deze vraag wordt ook voortdurend gesteld in organisaties. Je
moet aan eisen voldoen om erbij te horen (insluiten versus uitsluiten). Het gaat in de
ethiek, bij alle drie de vormen, om deliberatie: je moet erover nadenken en het komt
niet vanzelf tot stand. Filosofie leidt altijd tot aporie.
Vanuit de verschillende stromingen heb je verschillende kijken op bepaalde
handelingen.
Deliberatie: rationeel overleg! Er zijn echter bij de verschillende ethiekvormen,
verschillenden vormen van rationaliteit:
Doelethiek: calculerende rationaliteit (totale geluk)
Bedoelingethiek: rede rationaliteit (vertrouwen dat iemand op autonome wijze
de meest verstandige wijze kan wijzen. Je mag autonomie niet ondermijnen)
Deugdenethiek: redenering rationaliteit (met elkaar in gesprek zijn).
Ethiek beredeneren we niet alleen met verstand, maar ook met gevoel.