Samenvatting Bewustzijnsfilosofie
deel 1
Filosofie: geen scepticisme of relativisme
1. Conceptueel onderzoek (wetenschappelijk en manifest wereldbeeld)
2. Conceptuele verheldering
3. Geldigheidswetenschap
4. Perspectiefwisseling
5. Zoektocht naar de waarheid
Interactieprobleem = interactie lichaam en geest, hoe pas bewustzijn in fysieke wereld?
- Initiële indeling bewustzijn
1. Bewuste ervaringen; what-it-is-like/qualia, kwalitatieve fenomenale aspect bewustzijn
2. Cognitie; propositionele attitude (houding t.o.v. betekenis zin), bevat intentionaliteit/aboutness
3. Emoties; combi 1 + 2, kwalitatief en intentionaliteit
Hoe kunnen 1 + 2 in fysieke wereld passen? Eerst kijken naar cognitie
Stroming 1: Substantie-dualisme (descartes)
1. Res cogitans = denkende substantie
2. Res extensa = materiële/uitgebreide substantie
2 methodes Descartes;
- 1e = radicale twijfel, malin genie, cogito ergo sum
- 2e = res cogitans, god is perfect en zal me niet bedriegen dus ik ben ook res extensa
Oplossing interactieprobleem descartes = interactie in pijnappelklier, later god
Volgelingen Descartes = occasionalisme, parallelisme
Conclusie = neemt wetenschap niet serieus (door god)
Stroming 2: Idealisme (George Berkeley)
Monisme en immaterialisme, er is alleen geestelijke substantie.
Esse est percipi, iets bestaat alleen als het waargenomen kan worden afhankelijk van waarnemende
geest.
Locke, Galilei, Boyle = primaire en secundaire eigenschappen
GB = alleen secundaire eigenschappen, kleuren ook en bv. grootte is afhankelijk van waarnemer
fouten in zijn redenering; hoogte/grootte is objectief, wat gebeurd er als niemand kijkt? God kijkt altijd.
Conclusie = neemt wetenschap niet serieus (door god)
Stroming 3: Behaviorisme (Skinner, Watson, Ryle)
Psychologie wetenschappelijker maken, gedrag. Black box, alleen stimulus-respons.
2 soorten:
1. Psychologisch/methodologisch = Skinner en Watson
Skinner = voorspellen en controleren gedrag, human thought is human behavior
Watson = alle emoties in stimulus-respons correlaties uitleggen.
Dilemma behaviorisme; als psycholoog onderzoek je de geest, als behaviorisme stelt dat gedrag de geest
is, dan kunnen er verder over de geest geen uitspraken worden gedaan, alleen over het gedrag, als ze dit
wel doen dan doen ze niet aan psychologie. A = B dus niet ineens B = C.
2. Filosofisch/analytisch/linguïstisch = Ryle
Ghost in a machine tegen Descartes, hoe weten we of dieren een geest hebben? Gedragsdisposities = feit
dat je bepaalde dingen doet onder bepaalde omstandigheden. Gaat alleen over observeerbaar gedrag.
Categoriefout = geest is verzameling gedragsdisposities, interactieprobleem ontstaat door deze fout.
, Logisch positivisten = eens met behaviorisme en Ryle, focus moet liggen op waarneembare. Bezig met
verschil tussen wetenschappelijke/onwetenschappelijke zinnen elke zin in lange zin zonder
betekenisverlies.
Problemen behaviorisme =
1. Disposities niet uitputtend te definiëren, onmogelijk allemaal noemen, dus minder betekenis
2. Loss of meaning: qualia mist, niks genoemd over fenomenale ervaring
3. Ryle’s eigen probleen: wat doet de denker
Conclusie = wetenschap serieus, maar geest niet serieus genomen (qualia mist)
Stroming 4: Identiteitstheorie/reductionisme
Monisme, materieel.
Superveniëntie = set eigenschappen bepaalt andere set eigenschappen, brandweerwagen superveniëert
op de legoblokjes. Geest superveniëert op fysieke. Star-trek assumption + lichaam-geest superveniëntie.
Minimale eis materialist: accepteer l-g superveniëntie
Identiteit = persoonlijk, kwalitatief, kwantitatief (A = B, deze gebruiken we)
Identiteitstheorie: contingente, noodzakelijke, a priori, a posteriori waarheden.
Kripke = identiteitsuitspraken altijd a posteriori en noodzakelijk waar.
MBIT (place) = alle mentale toestanden identiek aan bepaalde brein- of lichaamstoestanden
Reductionistisch materialisme en type fysicalisme = identiteitstheorie.
Argumenten voor MBIT:
1. Veel empirische data
2. Ockhams scheermes
3. Causale rol argument
Argumenten tegen MBIT:
1. Wet van Leibniz: differentiating properties/onderscheidende eigenschappen, epistemische
eigenschappen, ruimtelijke/semantische eigenschappen
2. Meervoudige realiseerbaarheid
Conclusie = MBIT neemt geest en wetenschap serieus, maar meervoudige realiseerbaarheid probleem
Stroming 5: Functionalisme
Superveniëntie anders gezien bij identiteitstheorie en functionalisme
Mentaal holisme = mentale toestanden vervullen causale rol tussen input, output en andere mentale
toestanden.
Alleen over intentionaliteit gesproken, niet over qualia, combinatie door Fodor tussen intentionaliteit en
computatie = manipuleren symbolen via welbepaalde regels.
Computationeel model: redeneren gebaseerd op manipuleren symbolen volgens regels
Turing machine (vergeleken met geest) en turing test.
Problemen functionalisme:
1. Frame probleem
2. Filling cabinet method; niet biologisch realistisch
3. Searle’s chinese room; syntax is geen semantiek
4. Seriële informatieverwerking; lage schadetolerantie is niet biologisch realistisch
Conclusie = neemt geest, wetenschap en meervoudig realiseerbaarheid (MR) serieus, maar niet biologisch
realistisch en kan de betekenis niet verklaren.
Stroming 6: Connectionisme
Alternatief voor klassieke seriële, stapsgewijze, regelgeleide kijk op intelligentie en informatieverwerking.
Er is parallele informatieverwerking.
Connectionistisch netwerk met units en weight.