Mens en
organisatie
,Hoofdstuk 1: Individu en organisatie
1.1 Gedrag en motivatie
In dit hoofdstuk staat motivatie centraal. Maar eerst wordt er aandacht gegeven aan gedrag.
Bij gedrag gaat het om waarneembare handelingen van mensen.
Onder motivatie verstaan we het totaal van beweegredenen of motieven dat op een bepaald
ogenblik werkzaam is binnen een individu. De motieven kunnen leiden tot de bereidheid om
bepaalde inspanningen te verrichten.
In de literatuur bestaan verschillende opvattingen over het ontstaan van motivatie. Hierin
onderscheiden we drie stromingen, motivatie wordt bepaald door:
• Interne krachten (de behoeften)
• Externe krachten (de situatie)
• Betekenisgeving aan situatie en behoeften
1.1.1 Motivatie door interne krachten
Freud de grondlegger van de psychoanalyse, noemt de interne krachten driften.
Er zijn verschillende theorie over behoeften:
Door interne krachten (de behoeften)
1. Maslow - Behoefte piramide
2. Alderfer - ERG-theorie
3. McCelland - behoefte profiel
(1) Maslow:
Maslow gaat ervan uit dat aan het gedrag van alle
mensen een vijftal behoeften ten grondslag ligt. De
volgende behoeften worden door hem onderscheiden.
Fysiologische behoeften:
- Behoeften die te maken hebben met leven en
in leven blijven, zoals de behoefte aan voedsel
en water, aan slaap en een goede
lichaamstempratuur.
Veiligheidsbehoeften:
- Behoefte aan veiligheid, zekerheid en
bescherming.
Sociale behoeften:
- Behoefte aan sociaal contact, aan vriendschap,
liefde en ergens bij horen.
Erkenningsbehoeften:
- Behoefte aan waardering en respect door
anderen, aan achting en status.
Zelfactualiseringsbehoeften:
- Behoefte aan kennis, waarheid en wijsheid om tot zelfontplooiing of persoonlijke groei te
komen.
Aan Maslows theorie liggen twee uitgangspunten ten grondslag:
1. Deprivatie van behoeften leidt tot activatie. Wanneer er sprake is van een tekort
(deprivatie), een onbevredigde behoefte, zal iemand in beweging komen (activatie).
Hij zal maatregelen nemen die kunnen leiden tot bevrediging van deze behoefte. De kracht
van de activatie zal afhankelijk zijn van de mate van deprivatie. Is de kracht eenmaal
bevredigd dan wordt de activatie minder.
, 2. Behoeften zijn hiërarchisch geordend. Maslow is van mening dat er een vaste ordening is in
behoeften. Deze ordering is bij alle mensen hetzelfde. Eerst komen de meest fundamentele
behoeftes (fysiologische behoeften) aan de orde. Wanneer deze bevredigd zijn, worden de
veiligheidsbehoeften, etc.
In beweging komen vanuit een tekort (deprivatie) gaat op voor de eerste vier behoeften, daarom
worden die ook wel deficientiebehoeften genoemd.
Dat is niet het geval bij de laatste behoefte, de zelfactualiseringsbehoefte. Deze is fundamenteel van
andere aard. Mensen worden niet meer gedreven door een tekort, maar door een wens zich te
ontplooien tot het meest optimale menszijn dat ze kunnen bereiken.
(2) Alderfer
Een voorbeeld van een eenvoudiger schema is de ERG-theorie van Alderfer.
Volgens Alderfer zijn er drie soorten behoeften. Dit heeft hij beschreven in zijn ERG-theorie.
Existentiële behoeften:
- Dit is de behoefte aan materiele zekerheid. De
behoeften aan goede werkomstandigheden en een
vast salaris vallen hier ook onder. De existentiële
behoeften zijn vergelijkbaar met Maslow zijn eerste
en tweede behoeftes (fysiologische en veiligheid
behoeften).
Relationele behoeften:
- Dit is de behoefte om aan goede relaties met andere
mensen, en aan liefde en vriendschap. Mensen
willen graag ergens bij horen en streven naar
waardering, erkenning en status. De relationele
behoeften zijn vergelijkbaar met Maslows zijn derde
en vierde behoeften (sociale en
erkenningsbehoeften).
Groeibehoeften:
- Dit is de behoefte aan persoonlijke groei, aan mogelijkheden tot zelf ontplooiing. Dit is het
zelfde als bij Maslows bij de vijfde behoeften (de zelfactualiseringsbehoefte).
Anders dan bij Maslows gaat Alderfer ervan uit dat verschillende soorten van behoeften
tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Er is geen vaste volgorde of vaste hiërarchische ordening.
Daarnaast poneert hij de frustatie-regressiehypothose: hoe meer de bevrediging van hogere
behoeften gefrustreerd wordt, des te belangrijker de behoeften van een lager niveau worden.
Alderfer is ook van mening tot deprivatie leidt tot activatie.
(3) Theorie van McClelland
Volgens McClelland ontwikkelt ieder individu in de eerste levensjaren een eigen behoefte profiel. In
zo´n profiel is een behoefte dominant aanwezig en deze dominante behoefte bepaalt hoe iemand
gericht is, onafhankelijk van de situatie waarin die persoon zich bevindt. Als iemand zich op veiligheid
gericht is, dan is hij of zij dat bijvoorbeeld in heel veel situaties. Het is dus een stabiel kenmerk.
McClelland onderscheidt de volgende behoefte profielen:
, Prestatiebehoefte:
- Als deze behoefte dominant is, zullen mensen vooral gericht zijn op het leveren van goede
prestaties. Ze zoeken situaties op die uitdagend zijn en waarin ze hun capaciteiten kunnen
laten zien.
Machtsbehoefte:
- Mensen bij wie deze behoefte dominant is, streven naar invloed en controle over anderen.
Ze proberen posities te bereiken waarin dat mogelijk is.
Affiliatiebehoefte:
- Als deze behoefte dominant is, zijn mensen gericht op het scheppen van goede relatie met
anderen.
Leren speelt de beloning van gedrag. Ook wel reinforcement of bekrachtiging genoemd.
McClelland gaat er niet vanuit dat de behoeften zijn aangeboren, maar dat het op jonge leeftijd
wordt aangeleerd. Onderzoek is nodig om te bewijzen dat dat waar is.
1.1.2 Motivatie door externe krachten (de situatie)
Gedrag wordt niet alleen opgestuurd door behoeften. Ook situaties kunnen gedrag uitlokken. Een
opgroeiend kind moet nog veel ontdekken en leren, voordat het doelgericht kan functioneren. Dat
leren vindt deels plaats voor trial and error. Om iets te kunnen bereiken zal een kind verschillende
gedragingen uitproberen.
Skinner de wet van effect: de gevolgen van een handeling bepalen of iemand de neiging heeft om
die handeling te herhalen of juist achterwege te laten.
Zijn de gevolgen aantrekkelijk, dan is dat een positieve bekrachtiging (voorbeelden in organisaties:
aandacht, complimenten, glimlachen, meer opdrachten) Zijn de gevolgen niet aantrekkelijk, dan is er
sprake van een negatieve bekrachtiging (voorbeelden in organisaties: negeren, afkeurende blikken,
kritiek, lage beoordeling)
Een bepaalde handeling die steeds gevolgd wordt door positieve bekrachtiging zal na enige tijd in
dezelfde situatie automatisch vertoond worden. Deze handeling is dan opgenomen in het
gedragsrepertoire. Echter zal de handeling niet in elke situatie het gewenste effect opleveren.
Welke gevolgen een bepaalde handeling oproept, is afhankelijk van kenmerken van de situatie. Die
kenmerken worden stimuli genoemd.
1.1.3. Motivatie door betekenisgeving aan situatie en behoeften
Enerzijds kunnen mensen gedrag vertonen omdat dat wordt uitgelokt door de situatie. Dit is een
trekkende kracht. Anderzijds worden ze aangezet tot gedrag door hun behoeften. Dit is een
duwende kracht. Beide benaderingen suggereren dat mensen geen keuze hebben: of ze lopen achter
hun behoeften aan, of ze worden automatisch door de situatie tot bepaald gedrag geconditioneerd.
Vaak is gedrag het resultaat van denken, overwegen en kiezen. Voordat mensen een keuze maken in
een bepaalde situatie, proberen ze in te schatten of ze hun doelen kunnen bereiken. Ook proberen
ze in te schatten wat het gevolg is van hun gedrag. De motivatie om bepaald gedrag wel of niet te
vertonen, is de uitkomst van een overweging proces. Twee theorieën beschrijven de overwegingen
die ten grondslag liggen aan de keuze van gedrag:
1. De verwachtingstheorie