Goederenrecht hoofdstuk 1
Het goederenrecht gaat om een rechtsrelatie tussen een persoon en een goed. De relatie tussen een
eigenaar en zijn goed, noemen we een goederenrechtelijke rechtsrelatie.
Het goederenrecht en verbintenissenrecht, vormen samen het vermogensrecht. Het vermogensrecht
regelt de verhoudingen tussen burgers onderling die op geld waardeerbaar zijn.
1.1 Goederen, zaken en vermogensrechten
Er bestaan twee soorten goederen:
∗ Zaken artikel 3:2 BW
- Voor menselijke beheersing vatbaar
Iets is voor menselijke beheersing vatbaar als we het kunnen vastpakken en er macht
over kunnen uitoefenen.
- Een stoffelijk object
Een stoffelijk object is een voorwerp dat uit een bepaald materiaal of een bepaalde stof
bestaat. De zee en de lucht zijn geen zaken, omdat het niet voor menselijke beheersing
vatbaar is.
∗ Vermogensrechten artikel 3:6 BW
- Rechten die afzonderlijk of samen met een ander recht overdraagbaar zijn; of
De overdracht kan zowel zelfstandig als samen met een andere recht plaatsvinden. De
eigenaar van een bepaald recht, mag dit recht overgeven aan een ander. Vb. Het
eigendomsrecht of vorderingsrecht.
- Die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen; of
Bijvoorbeeld het recht op smartengeld, het recht van verbruik.
- Die verkregen zijn in ruil voor verstrekt stoffelijk voordeel of in het vooruitzicht
gesteld stoffelijk voordeel.
Bijvoorbeeld een ruilovereenkomst, waarbij de een de ander helpt met boodschappen
tegen een kleine vergoeding. Het recht is het doen van boodschappen, maar dat recht is
ontstaan in ruil voor een stoffelijk voordeel: de kleine vergoeding.
1.2 Roerende en onroerende zaken
Zaken kunnen worden onderverdeeld in roerende en onroerende zaken:
∗ Onroerende zaken artikel 3:3 lid 1 BW
- Grond
Elk stuk grond, dus tuin, een park, een weiland etc.
- Delfstoffen die nog niet zijn gewonnen
Dit zijn gesteenten en mineralen met een bepaalde gebruikswaarde die uit de grond
worden gewonnen.
- Beplantingen die met de grond zijn verenigd
Bomen, struiken, planten, gewassen die in de volle grond staan. Dus een plant moet in de
grond worden geplant, wil het een onroerende zaak zijn.
- Gebouwen die duurzaam met de grond zijn verenigd
Hier gaat het om gebouwen die duurzaam met grond zijn verenigd, en dus niet zomaar te
verplaatsen zijn. Elk gebouw dat op of in de grond is gebouw, is een onroerende zaak.
- Werken die duurzaam met de grond zijn verenigd
Werken kunnen zijn: bouwsels die geen gebouw zijn, kunstwerken etc. Het moet wel
duurzaam vast staan op de grond of in de grond.
- Gebouwen en werken die door vereniging met andere gebouwen of werken
duurzaam met de grond zijn verenigd
Bijvoorbeeld gebouwen die zelf niet duurzaam met de grond zijn verenigd, maar die aan
andere gebouwen vastzitten en door die verbinding duurzaam met de grond zijn verenigd.
∗ Roerende zaken artikel 3:3 lid 2 BW
- Alle zaken die niet onroerend zijn
Dus alle zaken die verplaatsbaar zijn, bijvoorbeeld een auto, fiets, laptop etc.
,Belangrijk arrest: Portacabin-arrest
∗ Onderwerp: het begrip onroerende zaak
∗ Een Portacabin is een keet, vaak gebruikt als tijdelijke kantoorruimte of als noodgebouw voor
een school.
∗ Centrale vraag: is een Portacabin een roerende of een onroerende zaak in de zin van artikel
3:3 BW.
∗ Een van de eigenschappen van een Portacabin is dat het snel en eenvoudig geplaatst en
verplaatst kan worden. Volgens Buys was dit een roerende zaak. Aan de onderkant van de
Portacabin was een plint bevestigd die tot de grond reikt, waardoor het lijkt of het bouwsel met
de grond is verenigd. De Rabobank vindt dat de Portacabin een onroerende zaak is. De Hoge
Raad is van mening dat de Portacabin naar haar aard en inrichting bestemd is om als
bedrijfsgebouw te worden gebruikt en om duurzaam ter plaatse te blijven. Het is niet van
belang dat in technisch opzicht de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
1.3 Hoofdzaak en bestanddeel
Met verkeersopvatting wordt het maatschappelijk verkeer bedoeld. De omgang van mensen met
elkaar in de maatschappij. Het gaat om een mening waar op een bepaald moment het merendeel van
de maatschappij het mee eens is. Een bestanddeel is dus iets waarvan wij als maatschappij vinden
dat het onderdeel is van een andere zaak. Je moet jezelf afvragen of een zaak nog compleet is
zonder het bestanddeel.
Een bestanddeel is ook wanneer een zaak zo verbonden is met een andere zaak, dat ze niet meer
van elkaar afgescheiden kunnen worden zonder dat er beschadiging optreedt. Bijvoorbeeld een ruit in
een raamkozijn.
Een hoofdzaak en een bestanddeel vormen in juridisch opzicht één geheel.
1.4 Registergoederen en niet-registergoederen
Registergoederen zijn in de eerste plaats goederen. Een vereiste van registergoederen, is dat voor
overdracht of vestiging van deze goederen, inschrijving in openbare registers noodzakelijk is.
Openbare registers zijn voor eenieder toegankelijk, dus iedereen kan zo’n register raadplegen. De wet
regelt of het registreren in een openbaar register noodzakelijk is. Onroerende zaken zijn altijd
registergoederen.
Het kadaster is de instantie die de openbare registers voor onroerende zaken bijhoudt.
Voorbeelden van registergoederen:
- Een huis
- Een stuk grond
- Grote schepen
- Vliegtuig
- Bedrijfsgebouw
Een scooter is geen registergoed, want een scooter wordt overgedragen zonder dat dit in de openbare
registers hoeft te worden aangetekend. De gegevens worden wel opgenomen in een register van de
RDW, maar dit is geen openbaar register zoals bedoeld in artikel 3:16 BW. Zaken die in bepaalde
specifieke registers worden geregistreerd zijn dus geen registergoederen.
Niet-registergoederen zijn alle goederen die geen registergoed zijn (dus een scooter).
1.5 Natuurlijke en burgerlijke vruchten, goede trouw
Vereisten natuurlijke vrucht: artikel 3:9 lid 1 BW
∗ Zaken
∗ Deze worden volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken aangemerkt
Een voor de hand liggend voorbeeld van een natuurlijke vrucht is een appel. Een appel is een zaak en
deze zaak wordt volgens verkeersopvatting als een vrucht van een andere zaak (de appelboom)
aangemerkt.
, Nog een voorbeeld van een natuurlijke vrucht is een puppy. Volgens verkeersopvatting wordt een
puppy beschouwd als een vrucht van de moederhond. Dieren zijn geen zaken, maar de bepalingen
met betrekking tot zaken zijn hier op grond van artikel 3:2a BW wel van toepassing.
Een natuurlijke vrucht wordt een zelfstandige vrucht vanaf het moment dat deze worden
afgescheiden.
Vereisten burgerlijke vrucht: artikel 3:9 lid 2 BW
∗ Rechten
∗ Deze worden volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen aangemerkt
Met rechten worden vermogensrechten bedoeld. Dit zijn rechten die op geld waardeerbaar zijn en die
kunnen worden overgedragen.
Voorbeelden zijn de rente over een geldbedrag dat op je spaarrekening staat en de huuropbrengst
van een woning.
Een burgerlijk recht wordt een zelfstandig recht vanaf het moment dat deze opeisbaar wordt. Dus op
het moment dat de rente over een geldbedrag opeisbaar is, dan is het een zelfstandig recht.
Bestanddelen te goeder trouw: artikel 3:11 BW
∗ Wanneer iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft kende;
Het betreft een persoon die wist dat er iets niet in orde was, maar hier niks mee deed.
∗ Wanneer iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft
behoorde te kennen.
Het betreft een persoon die had moeten weten dat er iets niet klopte, maar niks had
ondernomen om dit te achterhalen. Ook als het onmogelijk is om onderzoek te doen, kan
iemand beschouwd worden als een persoon die de feiten had moeten weten. Als je wel goed
onderzoek hebt gedaan, omdat je iets niet vertrouwde, dan is het wel mogelijk om een beroep
te doen op goede trouw. Je hebt er in dat geval alles aan gedaan om te weten te komen of
alles in orde was.
Iemand is dus te goeder trouw wanneer hij niet wist en niet hoefde te weten dat feiten of het recht
waarop zijn goede trouw betrekking heeft, niet juist waren. Doet zich een situatie voor waarin
onderzoek niet mogelijk was, dan betekent dat niet automatisch dat je te goeder trouw bent.
Goederenrecht hoofdstuk 2
2.1 Inleiding absolute en relatieve rechten
Absolute rechten zijn rechten die een persoon op een goed kan hebben. Het kan dus zowel een recht
op een zaak als een recht op een vermogensrecht zijn. Een absoluut recht geldt ten opzichte van
iedereen. Het geeft de rechthebbende de bevoegdheid om een bepaalde macht over het betreffende
goed uit te oefenen. De rechthebbende kan dus bepalen wat hij met het goed doet.
Relatieve rechten worden ook wel persoonlijke rechten genoemd. Het zijn rechten die slechts
tegenover een bepaalde persoon werken; relatieve rechten gelden dus niet ten opzichte van iedereen.
2.2 Kenmerken absolute rechten
Alle absolute rechten zijn in de wet opgenomen:
∗ Vruchtgebruik artikel - 3:201 BW
∗ Pand artikel - 3:227 BW
∗ Hypotheek artikel - 3:227 BW
∗ Eigendom artikel - 5:1 BW
∗ Erfdienstbaarheid - artikel 5:70 BW
∗ Erfpacht artikel - 5:85 BW
∗ Opstal artikel - 5:101 BW
∗ Appartement artikel - 5:106 BW
Rechtsgevolgen van absolute rechten: