Begrippenlijst DLB
Hoofdstuk 1; een introductie in kind ontwikkeling
Amygdala; een gebied van het brein dat betrokken is bij emotionele reacties.
Nature; onze biologische schenking; de genen die we ontvangen van onze ouders.
Nurture; de omgevingen, fysische en sociale, die invloed hebben op onze ontwikkeling.
Genoom; de complete set van erfelijke informatie per persoon.
Epigenetica; het bestuderen van stabiele veranderingen in genen expressie die worden
gemedieerd door de omgeving.
Methylatie; een biochemisch proces dat ons gedrag beïnvloed door het onderdrukken van
genen activiteit en expressie. Gensequentie verandert niet maar de expressie wel.
Continue ontwikkeling; het idee dat veranderingen met leeftijd geleidelijk gebeuren, met
kleine stapjes.
Discontinue ontwikkeling; het idee dat veranderingen met leeftijd grote verschuivingen
bevatten.
Stage theorieën; benaderingen die stellen dat ontwikkeling een serie van grote, discontinue,
leeftijd gerelateerde fases omvat.
Cognitieve ontwikkeling; de ontwikkeling van denken en redeneren.
Neurotransmitters; chemicaliën betrokken bij communicatie tussen hersencellen.
Socioculturele context; de fysische, sociale, culturele, economische en historische
omstandigheden waaruit de omgeving van een kind bestaat.
Cumulatief risico; de opstapeling van nadelen over jaren van ontwikkeling.
Scientific method; een benadering voor het testen van overtuigingen die het kiezen van een
vraag, het formuleren van een hypothese, het testen van de hypothese en een conclusie
hieruit trekken omvatten.
Betrouwbaarheid; de mate waarin onafhankelijke metingen van een gegeven gedrag
consistent zijn.
Interrater reliability; de graad van overeenkomst in de observaties van verschillende
observators die hetzelfde gedrag zien.
Test-retest reliability; de graad van gelijkheid van een participant zijn optreden bij twee of
meer gelegenheden
Validiteit; de mate waarbij een test meet wat het behoort te meten.
Internal validity; de mate waarbij effecten geobserveerd binnen experimenten kunnen
toegeschreven worden aan de factor dat de onderzoeker aan het testen is.
External validity; de mate waarin resultaten gegeneraliseerd kunnen worden.
Hoofdstuk 2; prenatale ontwikkeling en de pasgeborene fase
Epigenese; het ontstaan van nieuwe structuren en functies in het verloop van de
ontwikkeling.
, Gameten (germ cells); reproductieve cellen- ei en sperma- die maar de helft van het
genetisch materiaal van alle andere cellen in het lichaam bevatten.
Meiosis; cel divisie die gameten produceert.
Conceptie; de vereniging van een ei van de moeder en een sperma van de vader.
Zygoot; een bevruchte eicel
Embryo; het ontwikkelende organisme van de 3e tot de 8e week in de prenatale ontwikkeling.
Foetus; het ontwikkelende organisme vanaf de 9e week tot de geboorte.
Mitosis; cel divisie die resulteert in 2 identieke cellen.
Embryonic stem cells; embryonische cellen die kunnen ontwikkelen tot elke type
lichaamscel.
Apoptosis; genetische geprogrammeerde celdood (gaat soms fout).
Identicial (monozygotic) twins; tweelingen die voortkomen uit de splitsing in de helft van de
zygoot, waardoor allebei de zygoten dezelfde set van genen hebben.
Fraternal (dizygotic) twins; tweelingen die ontstaan wanneer twee eicellen worden losgelaten
in de eileider tegelijkertijd en die bevrucht worden door twee spermacellen; zij hebben de
helft van hun genen gemeen.
Neural tube; een kanaal gevormd in de bovenste laag van gedifferentieerde cellen in de
embryo wat uiteindelijk het brein en de ruggengraat worden.
Amniotic sac; een doorzichtige, met vloeistof gevuld membraan dat de baby omheind en
beschermd.
Placenta; een ondersteunend orgaan voor de foetus; het houdt de bloedsomloop van baby
en moeder gescheiden, meer een semi-doorlatend membraan zorgt voor uitwisseling van
bepaalde materialen (zuurstof, voedingsstoffen).
Umbilical cord (navelstreng); een buis die de bloedvaten die de foetus en de placenta
verbinden bevat.
Cephalocaudal ontwikkeling; een patroon van groei waarbij gebieden dichtbij het hoofd
eerder ontwikkelen dan gebieden verder weg van het hoofd.
Phylogenetic continuity; het idee dat door onze gedeeld evolutie geschiedenis, mensen veel
karaktertrekken, gedragingen en ontwikkelingsprocessen delen met dieren.
Habituation; een simpele vorm van leren die een afname in response tot herhaalde of
continue stimulatie bevat.
Dishabituation; de introductie van nieuwe stimuli ontwaakt interesse gevolgde door habituatie
van een herhaalde stimulus.
Teratogenen; een externe agent die schade of dood tijdens de prenatale ontwikkeling kan
veroorzaken.
Sensitieve periode; de periode waarbij een organisme het meest sensitief is voor effecten
van externe factoren.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper babetteroovers4. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,39. Je zit daarna nergens aan vast.