Examen triage, voorlichting en advies.
Omgaan met patiënt/cliënt en anderen binnen de beroepssituatie.
Hoofdstuk 1.
Menselijk gedrag.
Socialisatie is de overdracht van cultuur, welke belangrijk is voor ons gedrag.
Cultuur: normen, waarden, kennis, opvattingen en gewoonten.
Door middel van socialisatie leer je welk rolgedrag er in een bepaalde situatie van je
wordt verwacht. Ook de individuele aanleg heeft een sterke invloed op het gedrag
van iemand.
Eriksons 8 levensfasen:
Leeftijd Ontwikkelingstaak Psychosociale keuze
0-1,5 jaar Hechting. Kind heeft stimulerende omgeving Vertrouwen -
Baby nodig, goed gevoel van basisveiligheid. wantrouwen
Zwak emotioneel ontwikkelt kind zal zich
minder in zijn omgeving interesseren en
terughoudend zijn dan een kind wat
emotioneel goed ontwikkelt is.
1,5-3 jaar Controle verwerven. Het ik-tijdperk. Omgang Autonomie –
Baby/peuter met anderen leidt tot ontwikkeling van eigen schaamte, twijfel
identiteit. over zichzelf en de
omgeving
3-6 jaar Doelbewust worden, leren gericht te Initiatief – schaamte
Peuter/kleuter handelen. Denken vanuit eigen beleving.
Kunnen zich nog niet in anderen
verplaatsen.
6-12 jaar Ontwikkelen van sociale, fysieke en Competentie –
Basisschoolleeftijd cognitieve vaardigheden. Sterke minderwaardig
ontwikkeling van fijne motoriek om te leren voelen
schrijven, leren omgaan met groepen.
12-20 jaar Identiteitsontwikkeling. Fase van lichamelijke Identiteit –
Puberteit groei en seksuele rijping. Gepaard met rolverwarring
onzekerheid en stemmingswisselingen.
Afzetten tegen ouders en experimenteren in
verschillende rollen. Liefdes- en
vriendschapsbanden. Ergens bij horen geeft
zelfvertrouwen.
Vroege Strijd tussen intimiteit en isolement. Intimiteit – isolement
volwassenheid/ado
lescent
Middelbare leeftijd Zorg voor komende generaties. Generativiteit
Lege nest syndroom: neerslachtigheid en (behoefte om iets te
verveling bij vrouwen die het gevoel krijgen creëren dat na je
dat ze niet meer nodig zijn nadat kinderen uit dood blijft bestaan) –
huis zijn. stagnatie
Latere levensjaren Terugblikken en accepteren. In deze fase Integriteit - wanhoop
neemt de keuzevrijheid af. Door lichamelijke
beperkingen en doordat iemand niet meer
zoveel controle heeft over zijn rol in het
leven.
1
,Eerste twee levensjaren:
- afhankelijk van verzorging
- reflexen, noodzakelijk om te overleven
- reageren op de omgeving (zien, horen, ruiken, proeven en reageren op
aanrakingen)
- hechting.
Peuter:
- ontwikkeling in eigen wil
- leren uit eigen ervaring
- egocentrisch denken.
6-12 jaar:
- verbreding interesse
- meer beheersing fijne motoriek
- toename concentratievermogen.
Adolescentie:
- geslachtsrijp (puberteit)
- abstract denken
- ontwikkeling van eigen identiteit.
Jong volwassen:
- behoefte aan intimiteit
- uniekheid van anderen waarderen
- kans op isolement.
Middelbare leeftijd:
- behoefte om iets te creëren en door te geven
- mogelijke midlife crisis
- gericht op dingen waar voorheen geen tijd voor was.
Latere levensjaren:
- afnemende keuzevrijheid
- terugkijken en aanvaarden
- terugkijken en verbittering.
2
,Afwijkend gedrag.
Tijdens de ontwikkeling van de mens kunnen er afwijkende gedragspatronen
ontstaan.
- Hyperactiviteit:
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder).
Kinderen die hieraan lijden zijn overbeweeglijk en kunnen zich moeilijk concentreren.
Ze worden afgeleid door alles wat beweegt en geluid maakt.
- Agressiviteit:
Verbale agressie schelden, schreeuwen en beledigen
Fysieke agressie schoppen en slaan
Voor het kind is het een manier om uiting te geven aan zijn ongenoegen.
Dit kan komen door een gebrek aan aandacht, gebrek aan gevoel van veiligheid,
maar ook angst kan een oorzaak zijn.
- Anorexia en boulimia nervosa:
Komen vooral voor in de puberteit en bij de adolescenten.
Anorexia veel te weinig eten en hierdoor een veel te laag gewicht hebben.
Boulimia nervosa vreetbuien, maar hierna uitkotsen of extreem gaan sporten.
- Depressiviteit:
De situatie is voor de persoon uitzichtloos en ervaart somberheid. Dit kan komen
door karakterologische aanleg, maar ook het gevolg van omgevingsinvloeden.
- Vandalisme, alcohol en drugs:
Er is hier sprake van afwijkend gedrag wanneer er grenzen worden overschreden.
Vandalisme het opzettelijk beschadigen van spullen van een ander of van de
gemeenschap.
Experimenteren met alcohol en drugs in de puberteit beperkt zich meestal tot
eenmalig proberen. Maar als het gebruik het leven gaat overheersen, dan is er
sprake van afwijkend gedrag.
- Ouderen en problematisch gedrag:
Dementie achteruitgang van het korte termijngeheugen, desoriëntatie in plaats,
tijd en persoon, persoonlijkheidsveranderingen en decorumverlies (persoonlijke
verzorging).
- Afasie:
Dit treedt op door beschadigingen van het hersenweefsel als gevolg van een
ongeval, bloeding of gezwel.
Kenmerken zijn stoornissen in het begrijpen van de geschreven en gesproken taal
en stoornissen in het uiten van taal.
3
, Gedrag en cultuur.
Nederland is een multiculturele samenleving verschillende culturen uit
verschillende landen wonen er in Nederland.
Mensen uit andere landen Allochtonen
Mensen in eigen land Autochtonen
Etnocentrisme mensen die eigen cultuur als meerwaardig beschouwen aan
andere culturen.
Discrimineren onderscheid maken op grond van geloof, ras, politieke of
maatschappelijke overtuiging, geslacht of leeftijd.
Gelijkwaardigheid betekent niet dat we allemaal uitgaan van hetzelfde en dezelfde
normen en waarden hebben. Maar wel dat een ieder recht heeft op zijn eigen
normen en waarden en dit accepteert van elkaar.
Hoofdstuk 2.
Communicatie.
Communicatie kan eenzijdig er kan niet rechtstreeks op worden gereageerd.
Of tweezijdig er kan wel rechtstreeks op worden gereageerd.
Verbale communicatie mondeling
Non-verbale communicatie schriftelijk, gebaren, tekens of beelden.
4 categorieën berichten:
- referentieel bericht verwijst naar feiten, verschijnselen en gebeurtenissen.
- expressief bericht zender geeft uiting aan zijn gevoelens, opvattingen en
meningen.
- relationeel bericht bevestigt of verandert de relatie tussen zender en ontvanger.
- appellerend bericht doet een appél (beroep) op de ontvanger om de ontvanger
iets te doen of te laten.
Incongruentie woorden en lichaamstaal liggen niet in elkaars verlengde, maar
verschillen van elkaar.
Coderen het door de zender verpakken van het bericht in woorden, gebaren en/of
tekens. (codering bericht)
Decoderen de ontvanger gaat het bericht decoderen door er betekenis aan te
geven, om het te interpreteren. (decodering bericht)
Communicatieproces wanneer zender en ontvanger op elkaar reageren.
Als er iets mis gaat in het communicatieproces storing (ruis).
4