Week 1: socialisatie
Socialisatie: een proces waarbij kinderen kennis, vaardigheden en gedragingen verkrijgen / aanleren en
overtuigingen, waarden en normen eigen maken die eigen zijn aan bepaalde cultuur/samenleving. Waardoor ze in
staat zijn te participeren in de samenleving. Het proces waarbij individuelen de kennis, vaardigheden en
karaktereigenschappen verkrijgen die het voor hen mogelijk maken om als effectief lid deel te nemen in groepen of
maatschappijen. Een wederkerig proces: door interactie reageren twee of meer personen op elkaar (dynamisch).
Unidirectioneel
Over een bepaalde tijd, van ouder naar kind
Bidirectioneel
Wederkerige invloeden, ouders reageren op gedrag van het kind, effecten over tijd heen en weer
Transactioneel
Al die bio directionele verbanden over tijd bij elkaar. Van elkaar afhankelijke effecten van het kind en omgeving over
een langere periode. Ze zijn continu bezig zijn met aanpassen.
Internalisatie: het proces waarbij extern gecontroleerd gedrag veranderd naar intern, of zelfgereguleerd gedrag. De
verwachtingen van mensen om zich gepast te gedragen vormen de beginselen van de maatschappij.
competence: patronen van aanpassing naar andermans milieu
prosocial behavior: gedrag dat andere mensen positief beïnvloedt
Intentionele socialisatie: socialisatieproces met opzet.
Unintentionele socialisatie: socialisatie proces zonder opzet.
Socialisatie door de tijd heen
Psychodynamische benadering van socialisatie
Freud: Socialisatie als regulatie van impulsen
- Driften > gedrag = uiting van instinctieve agressieve of seksuele impulsen
- Oorsprong: sterke intrinsieke energie
- In conflict met omgeving. Bijvoorbeeld: een kind wil iets, maar dat mag niet van de ouders.
- Externe controle > interne controle/identificatie. Kinderen identificeren zich met gedrag ouders bijvoorbeeld.
Bewustzijn wordt ontwikkeld (super-ego).
Het is de taak van de ouders om kinderen helpen hun impulsen te beheersen, om te buigen of uit te stellen.
- ID: primitieve driften is opzoek naar genot. Aanwezig bij geboorte
- Ego: belang om impulsen te reguleren. Een buffer tegen genot en de echte wereld
- Super ego: onderscheid maken tussen goed en kwaad
Zelfregulatie
Block & Block 1970
- Ego controle : inhiberen van impulsen. Impulsen onder controle krijgen
- Ego resiliency : de mate van impulscontrole, dynamiek. Is flexibel. Je snapt wanneer je iets wel/niet in
mindere/meerdere mate mag en kan laten zien.
Rothbart 1990
- Effortful control : verdeling van aandacht > focussing. Waarnemingssensitief (bezig zijn met de omgeving en
wat die verwacht), inhibitie.
Nadeel: mensen met een hoge mate effortful control hebben ook lage intensiteit van plezier, omdat
Zelfverantwoordelijkheid
Martinus Langeveld (1905-1989)
Doel: De taak van de ouders om de kinderen ‘mondig’ te laten worden. Zelfverantwoordelijke zelfbepaling. Ouders
creëren autonome mondige personen.
Hij zei; baby’s niet te veel aandacht geven. Dit is echter nergens op gebaseerd.
,Dr. Spock (1903-1998)
Bouwde op Langeveld, maar begreep dat de ouders behoefte hadden aan meer informatie en ondersteuning. Schreef
boeken die lieten zien dat kinderen ook ondersteuning en individuele aandacht nodig hebben.
Behavioristisch perspectief (begin 20e eeuw)
Watson (1878-1958): De Klassieke conditionering
Nadruk ligt op uiterlijk gedrag.
- Het versterken van associaties (stimulus > respons)
- Het leren door associaties (Pavlov effect)
Tabula rasa: onbeschreven blad : kind kan gevorm worden tot alles
Skinner (1904-1990) : De operante conditionering
Aanleren van gewenst gedrag
- Bekrachtiging van positief gedrag, of bestraffen van ongewenst gedrag
Positief (iets toevoegen) en negatief (iets weghalen/niet geven)
- Stimulus > respons relaties
Patterson (1926-2016) : Coercion Cycle
1. Moeder dringt op aversieve manier binnen in de activiteit van het kind (bv. ‘nee’ zeggen)
2. Het kind gaat in de tegenaanval
3. Moeder geeft toe. Korte termijn: moeder is ervan af. Lange termijn: kind leert dat door protesteren hij zijn
zin kan krijgen
4. Kind staakt tegenaanval
Bandura (1925-2021) : Sociaal cognitieve leertheorie
Nurture. Leren door observeren/imiteren bij anderen
- Performance (je laat het ook echt zien) vs learning (je kan het leren)
Motivatie en self-efficacy (zelfredzaamheid) is van belang en wordt bevorderd.
Taak van de ouders om een goed model te zijn voor het kind.
Bowlby (1969) : Attachment and loss > hechting
Het kind heeft de aangeboren neiging om bij de ouder bescherming te zoeken bij stress, gevaar of ziekte. Exploreren.
Taak van de ouder: ingaan op de behoefte aan bescherming/steun.
Ainsowrth: strange situation test
Lorenz (1903-1989) : ethologische theorie
Genetisch voorgeprogrameerd.
- Hechtingsmechanisme : hechting lijkt voor een deel aangeboren.
- Kritische periode: vastgestelde fases in de ontwikkeling waar het leren van verschillende vaardigheden
gebeurd (en niet later of eerder)
- Sensitieve periode: perioden waarin het lichaam gevoeliger lijkt voor bepaalde trainingsprikkels
Taak van de ouders om de kinderen in die kritieke/sensitieve perioden iets aan te leren
Harlow: hechtingsexperiment met aapjes; hechting blijkt voor een deel aangeboren te zijn.
Wat zijn theorieën eigenlijk?
Een door de mens geconstrueerd beeld van de werkelijkheid, een ‘denksel’
• Anders dan de waarneembare werkelijkheid (empirie), maar poging deze begrijpelijk en inzichtelijk te maken
• Een theorie geeft verbanden aan
• Hypothesen worden afgeleid uit de theorie
• Een theorie kan worden weergegeven in een schema of model
• Empirisch onderzoek kan de theorie ondersteunen of verwerpen
, Socialisatieprocessen en onderliggend mechanisme
Samenhang vs causaliteit
Opvoeding à gedrag kind & gedrag kind à opvoeding
Moderatie
Gedrag kind x opvoeding à sociale ontwikkeling kind
Mediatie / indirecte effecten
Gedrag kind via opvoeding à sociale ontwikkeling kind
Opvoeding à gedrag kind
Opvoedstijl dat een kind krijgt heeft invloed op het gedrag van een kind (wederkerig proces).
Opvoedstijlen van Baumrind
- Autoritatieve ouders à competente kinderen
- Autoritaire ouders à conflicted, snel geïrriteerd, angstige. Humeurige kinderen
- Permissieve ouders à impulsieve, agressieve kinderen. Vanwege gebrek aan controle kunnen kinderen niet goed
impulsen beheersen
- Later: verwaarlozende ouders à agressieve, impulsieve kinderen, soms zelfs delinquent, moody, non compliant
Opvoedingsdimensies
- Ondersteuning/warmte
Gericht op fysiek en emotioneel welzijn van het kind, kind voelt zich begrepen
- Controle
Overdracht van kennis, waarden en normen, bieden van structuur. Zowel negatieve als positieve aspecten.
Gedrag kind à opvoeding
Kenmerken, karakter, identiteit van het kind kunnen de omgeving beïnvloeden.
Evocatieve processen: kind lokt bepaalde processen uit.
Er is sprake van opvoedeffecten en kindeffecten; ouder en kind reageren op elkaar.
Bijvoorbeeld: angstig kind à ouder oefent meer controle uit à angst van het kind versterkt, want er is een
toenemende perceptie van dreiging à afnemende perceptie van zelfcontrole over dreiging.
Angst van ouders à modeling van vermijding à heeft effect op het kind.
Opvoeding x gedrag kind à ontwikkeling
Bijvoorbeeld: harde disciplinering en depressie. Harde disciplinering > hoge
mate angst > hoge mate depressie. Lage mate van angst > veel minder depressie
Weinig harde disciplinering > kinderen die weinig angst hebben, hebben
meer depressie.
Het diathesis Stress model .. dual risk model
Kijken naar uitkomst en omgeving. Ervaringen in de omgeving kunnen positief en
negatief zijn. Verondersteld dat: Een grote groep die minder kwetsbaar is,
is weerbaarder voor invloed van de omgeving.
Differential susceptibility model
Een groep, kleinere groep, die
- Negatief reageert bij negatieve gebeurtenissen
- Positief reageren bij positieve gebeurtenissen
Variëren in gevoeligheid voor variabelen.
Gedrag kind via opvoeding à ontwikkeling
Mediate effect. Direct en indirect effect. opvoeding kan gedrag verminderen of versterken
Socialisatie methodes:
Operant:Reinforcement, Extinction, Punishment, Feedback, Learning by doing
Observationeel: Modeling
Cognitief: Instruction, Setting standards, Reasoning