Nou, hierbij mijn samenvatting.
De geel gearceerde kopjes zijn antwoorden op de (mogelijke) examenvragen die we hebben gehad.
De cursieve tekst komt direct uit het boek van de Gebruiksaanwijzing of uit de powerpoints
Examenvragen Economie: Hoofdstukken boek Gebruiksaanwijzing 1, 4, 5, 6, 7, 9, 12
Wat is de definitie van Economie?
Economie gaat voor een groot deel over werk. In de economie vinden ook veel geldoverdrachten
plaats. Tevens houdt het vak economie zich bezig met consumptie
Economie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van het menselijk gedrag voor
zover dit samenhangt met het streven naar bevrediging van behoeften met schaarse, alternatief
aanwendbare middelen.
Economie is een studie van rationale keuzes, dat wil zeggen: keuzes op basis van weloverwogen,
systematische calculatie van de best mogelijke manier waarop een doel bereikt kan worden met
behulp van onvermijdelijk schaarse middelen
Waar gaat economie over?
- Geld
- Productie, consumptie
- Goederen, diensten
- Kapitaal, arbeid
- Ruilen
- Herverdeling
- Verzorgingsstaat
Enkele begrippen:
Welvaart
De mate waarin iemands behoeften bevredigd worden (minimumbestaan, objectief)
Welzijn:
De mate waarin iemand in zijn materiële en immateriële behoeften kan voorzien (mate van geluk
beleving, subjectief)
Economische orde:
Afstemming productie op consumptie: wie, wat, hoe, waar, voor wie.
Relatieve ontkoppeling (Donut; wees agnost)
De groei van het BBP is groter dan de groei van de schade
Absolute ontkoppeling (Donut; wees agnost)
BBP groeit en de schade daalt
,Budgetmechanisme
De overheid beslist welke goederen en diensten geproduceerd worden, op welke manier de
productie plaatsvindt en tegen welke prijs ze verkocht worden
Marktmechanisme
De omvang en samenstelling van de productie zijn afhankelijk van de beslissingen van individuele
consumenten en producenten. Vraag en aanbod.
Dominantie marktordening in de Westerse wereld:
Kapitalisme is de meest dominante marktordening, alles draait om winst. De productie draait niet
langer alleen om zelfvoorziening maar om winst
Neoliberalisme is een wereldbeeld waarin het individu vooropstaat wat in een minimale overheid
resulteert (rechtelijke macht, politie maar wel met een centrale bank die het monopolie heeft op het
uitgeven van geld. Uitvloeisel; Wereldbank, IMF)
Trickle down effect:
Het trickle-down effect is de theorie dat economische voordelen en welvaart voor de welgestelden
uiteindelijk zullen doorsijpelen naar de bredere samenleving, waardoor meer banen, hogere lonen en
betere economische kansen ontstaan. Critici betogen echter dat de voordelen vaak geconcentreerd
blijven bij de elite en dat de theorie ongelijkheid vergroot.
Voorstanders van ongelijkheid zijn dus ook de rijken.
Tegenstanders zeggen dus ook dat grotere ongelijkheid de economische instabiliteit vergroot, wat
weer slecht is voor de groei. Wanneer het overgrote deel van de nationale inkomens naar de groot
grond bezitters gaat kan de investeringsratio wel groeien maar is er ook meer risico op instabiliteit.
Een buitensporig hoge of lage ongelijkheid belemmert de economische groei en veroorzaakt allerlei
sociale problemen. De Kuznets-hypothese houd in dat wanneer een land zich economisch ontwikkeld
de ongelijkheid eerst toeneemt en daarna af. Deze hypothese/gedachte is niet juist. Manieren van
meten van inkomensverdeling: De Lorenz curve
Wanneer ben je relatief arm?
Absolute armoede Het onvermogen om te kunnen beschikken over een inkomen om in de
fundamentele basis behoeftes te voorzien zoals voedsel, kleding en onderdak
Relatieve armoede Iedere samenleving hanteert bepaalde consumptieve maatstaven die
noodzakelijk worden geacht om ‘fatsoenlijk’ te kunnen leven (voorbeeld skivakantie laatste les)
Multidimensionale armoede Dat wil zeggen dat mensen ‘net’ genoeg inkomen hebben voor kleding
en voedsel maar niet of nauwelijks toegang hebben tot gezondheidszorg of onderwijs.
Recessie is twee kwartalen negatieve groei
Macro Meso Micro
Macro Landelijk niveau
Meso Sector/bedrijfstak
Micro individueel
, Wat is systeemdenken?
Systeemdenken is een manier om ingewikkelde dingen te begrijpen. Het betekent dat je kijkt naar
hoe dingen met elkaar verbonden zijn en invloed op elkaar hebben. Veranderingen in een deel
kunnen gevolgen hebben voor het geheel. Het helpt ons om problemen op een slimme manier aan te
pakken en oplossingen te vinden die rekening houden met hoe alles samenhangt.
Verkeerstheorie van Fisher: M x V = P x T (zie ook YouTube filmpjes voor meer uitleg)
De verkeerstheorie van Fisher, ook wel bekend als de Fisher-vergelijking, is een economische theorie
die de relatie legt tussen geldhoeveelheid, omloopsnelheid van geld, prijsniveau en reële
economische activiteit. De theorie is ontwikkeld door de Amerikaanse econoom Irving Fisher.
Volgens Fisher stelt de verkeerstheorie dat het totale bedrag aan transacties in een economie gelijk is
aan de hoeveelheid geld vermenigvuldigd met de omloopsnelheid van geld. Deze vergelijking kan
worden weergegeven als M x V = P x T, waarbij M staat voor de geldhoeveelheid, V voor de
omloopsnelheid van geld, P voor het prijsniveau en T voor het aantal transacties.
De verkeerstheorie van Fisher benadrukt het belang van het begrijpen van de relatie tussen
geldhoeveelheid, omloopsnelheid van geld en prijzen in een economie. Het helpt economen en
beleidsmakers inzicht te krijgen in de factoren die inflatie of deflatie kunnen beïnvloeden en hoe
veranderingen in de geldhoeveelheid de economie kunnen beïnvloeden.
Vraag over geldhoeveelheid en transacties of 2 manieren van geldscheppen (Chat GPT)
• De Centrale bank kan geld creëren simpelweg door meer geld bij te drukken
• Overheid kan ook geld creëren door geld uit te geven aan verschillende projecten en
programma’s. Ze kan bijvoorbeeld geld uitgeven aan de bouw van wegen, scholen of
ziekenhuizen. Dit geld komt in de economie terecht en wordt uitgegeven door mensen en
bedrijven.
• Commerciële banken kunnen geld uitlenen wat andere mensen op de rekening bij de
betreffende banken hebben gestort.