Onderstaand (begrippen)overzicht is niet volledig.
De toets is gebaseerd op het volledige programma ‘Culturele antropologie, diversiteit
en is gebaseerd op:
- boek (‘Met nieuwe ogen”, Van Endt-Meijling, 2012),
- zeven hoorcolleges
- het krantenartikel
- studiehandleiding,
- extra begrippen (zie ppt’s
Acculturatie = Er is in toenemende mate contact (mogelijk) tussen sociale groepen, tussen
culturen. Dit contact tussen samenlevingen, deze mix van culturen, zorgt voor een proces
van sociale en culturele verandering, dit is ook acculturatie.
Acculturatiestrategieën en overheid = Assimilatie, integratie, separatie en marginalisatie
(kosmopolitische oriëntatie). 1. Aanpassing aan de cultuur en behoefte aan contact. 2.
Behoud van eigen cultuur. Integratie: Ja en Ja. Assimilatie: Ja en Nee. Separatie: Nee en Ja.
Marginalisatie: Nee en Nee
Assimilatie = Volledige gerichtheid op de cultuur van de nieuwe samenleving, de eigen
achtergrond en geschiedenis speelt geen rol meer.
Attitude = Het totaal van opvattingen, gevoelens en geneigdheid tot handelen ten opzichte
van iets of iemand.
Attributie en vertekeningen = het toeschrijven van gedrag als verklaring voor dat wat er
gebeurt in jouw leven is attribute. Extern is wanneer je de verklaring buiten jou zoekt. Intern
is wanneer je de verklaring aan jezelf toeschrijft.
Beeldspraak.
Caleidoscopisch denken = en-en denken
Cohesie.
Common In-group Identity.
Contacthypothese.
Cultureel relativisme = reactie op monisme en etnocentrisme. Er bestaan verschillende
culturele waarheden naast elkaar. Er is niet een superieure waarheid. Wat waar is, is
afhankelijke van de plaatselijke culturele context. De opvatting dat culturen gelijkwaardig zijn
en dat cultuurelementen verklaard en beoordeeld moeten worden in de context waarin ze
voorkomen.
Cultuur = Overdracht van cultuur gaat via encuturatie en socialisering. Een door de
gemeenschap verdeeld systeem van waarden, normen, ideeën, attitudes, gedragingen,
communicatiemiddelen en de producten ervan, die van generatie op generatie worden
overgedragen.
Discriminatie = uitsluiting en marginalisatie door dominante groepen die de eigen privileges
veilig willen stellen.
Enculturatie = van generatie op generatie overdragen impliceert historisch besef.
Etniciteit = Een etniciteit is een sociaal-culturele identiteit, die een bepaalde groep mensen
of een aantal bevolkingsgroepen verbindt op basis van uiterlijke kenmerken, nationaliteit,
herkomst, familieverbintenis, religie, taal, cultuurgoed, geschiedenis enz. Mensen moeten
zichzelf kunnen herkennen in het etnische label. Het aanleren en meekrijgen van
cultuurelementen in ruime in. Voor een groot deel door imitatie.
Etnocentrisme = Vorm van monisme die past in het scenario van angst en vernedering.
Fasering in groepsontwikkeling bij teamsamenwerking.
Geïnternaliseerde onderdrukking en overheersing.
, Globalisering.
Historisch besef = begrijpen van verandering door het verleden vandaag meenemen naar de
toekomst
Hofstede, Eppink, Pinto, Hoffman, Azghari.
Impliciet – expliciet = impliciet is niet uitgesproken.
Inhoud – betrekking = letterlijke boodschap, gericht op relatie.
Intergroepsrelaties.
Johari-venster.
Klasse-structuur van de dominant/minoriteit.
Kosmopolitisme = Er is sprake van een open opstelling en een uitstraling van
ongebondenheid naar verschillende groepen en culturen.
Locus of control = Het is bij de beleving van gevoelens en machteloosheid van belang in
hoeverre mensen nog controle ervaren over het eigen gedrag in relatie met anderen en hun
omgeving. Interne locus of control: je bepaalt je gedrag in belangrijke mate zelf. Externe
locus of control: je gedrag wordt mede door anderen bepaald.
Marginalisatie = Het verlies van de eigen culturele identiteit en verbondenheid en het
ontbreken van een succesvolle participatie of identificatie met de samenleving.
Meningen en feiten.
Modellen, schema’s en waarheden.
Monogamie - polygenie - polyandrie - polygynandrie.
Nationaliteit
Openmindedness = Je hebt een open en onbevooroordeelde houding ten opzichte van
andere groepen en andere culturele normen en waarden.
Pluralisme = CMU, communicatief moreel universalisme. Gaat uit van de opvatting dat
mensen en culturen weliswaar van elkaar verschillen maar fundamenteel gelijkwaardig zijn.
Politiek activisme.
Politieke correctheid = als het kritische onderzoek van taalgebruik, metaforen en mening, die
betrekking hebben op personen waarvan wij gemakshalve aannemen dat ze minder recht
van spreken hebben dan wijzelf.
Positie en macht.
Positiviteitsvertekening.
Ras = categorisatie op basis van fysieke kenmerken.
Referentiekader = zijn niet statisch, door over de werkelijkheid te praten verandert het.
Self-serving-bias.
Separatie = Volledige gerichtheid op de eigen achtergrond en geschiedenis d.w.z. familie,
vrienden, buren etc. Waardoor er een soort van veilige plek, in een als vijandige ervaren
samenleving, ontstaat.
Sociale categorisatie.
Socialisatie = Een gerichte, normatieve vorm van enculturatie.
Stereotypering = Bepaalde manier van waarnemen, niks mis mee. Doorgeven, proces van
eculturatie.
Tijdsoriëntatie.
Transculturalisatie = de wereld in verandering waarin we leven. Het doel is de realisatie
van een gelijkwaardige positie van iedereen, ongeacht zijn culturele achtergrond
Transcultureel contact.
Ui van Hofstede.