De 5 rollen van de leraar
Hoofdstuk 1 Gedrag en gedragsverandering
Ons gedrag wordt aangestuurd door onze overtuigingen en identiteit.
1.1 Overtuigingen
Wanneer je je bewust bent van je eigen overtuigingen en kennis hebt van wat er van je wordt
verwacht, is het makkelijk om gedrag aan te leren en is het gedrag gefundeerd.
Reageer op basis van overtuiging, niet op basis van ‘een trucje’. Dan val je door de mand; je
gedrag wordt namelijk niet ondersteund door de bijbehorende overtuiging.
1.2 Identiteit
Gedrag vloeit voor uit overtuiging en identiteit. ‘Snel eten bezorgen’ hoort bij een
snackbarverkoper, maar niet bij een gastheer van een luxe restaurant. ‘Het de gasten naar hun
zin maken’, hoort juist daarbij en minder bij een snackbarverkoper. Beiden zouden niet goed
functioneren op elkaars werkplek.
Het is belangrijk dat je weet wat er van je wordt verwacht en of dat gedrag ook bij je past. Als dat
zo is, heeft dat een positieve invloed op het gedrag. Je identiteit hangt samen met het gedrag dat
je (behoort) te vertonen.
Het is goed om je af te vragen wie je als leraar wilt zijn; waarom wil je docent zijn, wat voor
docent wil je zijn, waarom ben je ooit docent geworden?
Ook moet je weten wat je als leraar moet zijn, bijv. van de school; wat wordt er van mij
verwacht? Deze twee moeten eigenlijk overeenkomen. Wederzijdse wensen en verwachtingen
uitspreken is dan ook een voorwaarde voor succes.
1.3 Vijf rollen
Hoe gedragen effectieve leraren zich?
maken goed contact met leerlingen
persoonlijke presentatie
verstaan hun vak goed
De vijf rollen zijn gebaseerd op een aantal praktijkbewezen uitgangspunten:
contact; een relatie met leerlingen is een voorwaarde voor leren
leerlingen moeten worden begeleid in hun ontwikkeling; stimuleren en corrigeren is
noodzakelijk
lesstof moet worden overgebracht
leerlingen moeten worden uitgedaagd om zelfstandig taken uit te voeren en de leerstof te
verwerken
leerlingen moeten in vrijheid kunnen leren
, de leraar is een volwassene, die werkt met jongeren
Het leiderschap in lessituaties wordt opgedeeld in vijf rollen met elk hun eigen overtuiging en het
daaruit voortvloeiende gedrag:
De gastheer; de les starten
De presentator; de aandacht vangen
De didacticus; instructie geven
De pedagoog; orde houden
De afsluiter; de les afsluiten
1.4 Gedragsverandering
Het gaat er niet om wat de leraar doet, maar hoe de interactie is tussen docent en leerling. Wat
gebeurt er tussen die twee? Kijk naar het gedrag van leerlingen dat ontstaat door het gedrag van
de docent. Als beginnend docent moet je je bewust worden van je eigen gedrag en het effect van
leerlingen daarop.
Je moet je bewust worden van hoe je overkomt. Eerst breng je je overtuigingen en kaart, daarna
ga je kijken of deze passen bij het (gewenste) gedrag.
Hoofdstuk 2 De gastheer: de les starten
Als gastheer verwelkom je je leerlingen bij binnenkomst van de les. Dit is belangrijk voor de
effectiviteit van de les.
De docent staat bij de deur, begroet de leerling, maakt contact, toont interesse. Ook let hij op
zaken die niet mogen en corrigeert het meteen: ‘Doe je je telefoon vast weg?’ of ‘Leg je je jas wel
even op de gang?’. Als iemand de vorige keer lastig was, benader je diegene positief: ‘Fijn je te
zien, deze les maken we er iets moois van.’
Ook geeft de leraar aan wat hij verwacht aan gedrag; ‘Ga allemaal vast zitten en neem je boek
vast op tafel’. Positief reageren op leerlingen die dat gedrag vertonen. Ook leerlingen aanwijzen
die nog moeten gaan zitten, is goed. Als de deur dicht is, loopt hij nog een laatste rondje voor wat
korte gesprekjes. Het is de bedoeling dat er een informele sfeer is en dat leerlingen zich veilig en
welkom voelen. Ze voelen zich op hun gemak.
2.1 De leraar als gastheer
Goed contact met de leerling is een voorwaarde voor een effectief leerproces.
2.2 Contact maken (afstemmen)
Afstemmen is het gericht contact maken met leerlingen. Je eigen gedrag breng je in
overeenstemming met het gedrag van leerlingen. Je verplaatst je even in de ander, met als doel
de ander te begrijpen. Waar komt de leerling zojuist vandaan? Wat verwacht hij?
Om tot dit gedrag te komen kun je bijvoorbeeld denken dat de ander je vriend is, ook al is dat niet
,helemaal zo. Alles positief benaderen is ook belangrijk. Begrip tonen voor de ander; ‘het is voor
jullie ook lastig.. vijf lessen op een dag.’ Je moet de leerlingen kennen en weten wat ze willen en
nodig hebben. Persoonlijke aandacht blijft belangrijk: ‘Heb je nog naar ... gekeken, X?’ of ‘Fijn dat
jij op tijd bent, Y!’
Je straalt kracht uit als je bij de deur staat en de leerlingen begroet en wat aardigs zegt. Let ook
op de leerlingen die al binnen zijn en zeg dat ze moeten gaan zitten en hun spullen moeten
pakken; op die manier voelen zij zich ook nog steeds gezien.
2.3 Het gedrag van leerlingen
Leerlingen komen op een ontspannen manier binnen en gaan rustig zitten. Ze kletsen wat en
maken een praatje met de docent of vragen iets. Ze voelen zich gezien. Als het gedrag van
leerlingen negatief kies, kijk dan eerst naar wat je zelf verkeerd doet als gastheer.
2.4 Een goede gastheer worden
Gastheer zijn kun je op gedragsniveau aanleren. Iedereen kan leren op een effectieve manier
contact te maken met leerlingen.
Toon bijvoorbeeld interesse in bijbaantjes, hobby’s of iets wat ze zien op tv. Praat de eerste en
laatste vijf minuten met de leerlingen en bedenk je of je ze goed hebt gezien; wat hadden ze
aan? Wie vroeg iets en waarover? Zorg dat je de namen kent; maak een plattegrond van de klas.
Reflecteer op je eigen gedrag; wat moet je zelf allemaal doen/zeggen om een goede gastheer te
zien? Ben je de les effectief gestart? Hoe reageren de leerlingen? Ben je tevreden over je eigen
antwoord?
2.7 De beginnende leraar als gastheer
Valkuilen zijn: het overslaan van het afstemmen. Als je dat niet doet, bijvoorbeeld omdat je snel
met je les wilt beginnen, kan dat gevolgen hebben voor de rest van de les. Maak je structureel
geen contact, kan dat gevolgen hebben voor de rest van het jaar. Neem de tijd voor afstemmen,
maar laat de leerlingen niet rekken. Jij hebt de leiding.
Leervraag; onderzoek dit in diverse klassen en kijk of het overal even lang duurt; wat zijn de
verschillen?
Een andere valkuil is dat je aardig gevonden wilt worden en het daarom minder nauw neemt met
de regels. Je laat leerlingen eerder weggaan, hebt geen last van petten of ipods. Leerlingen
denken dan dat je de regels niet interessant vindt en dat zij zich er dus ook niet aan hoeven te
houden. Er is dan onduidelijkheid over wat wel/niet mag en de situatie wordt onvoorspelbaar en
onveilig.
, Hoofdstuk 3 De presentator: aandacht vangen
Na het ontvangst moet je als docent de aandacht zien te vangen en vasthouden. Leerlingen
moeten hun aandacht op jou richten en luisteren. Neem een centrale plaats in binnen de ruimte
en straal nonverbaal zelfverzekerdheid en leiderschap uit. Hoofd recht, brede gebaren, etc.
Maak oogcontact en zeg dat je wilt beginnen. Herhaal dit iets harde ren benoem welk gedrag je
verwacht; ‘Ik wil graag dat het stil wordt en dat jullie je spullen pakken.’ De leerlingen die nog niet
luisteren, benoem je bij hun naam. Pas als iedereen luistert, open je de les met een pakkende
zin. ‘Vandaag gaan we iets bijzonders doen’. Kijk de hele klas aan en zie individuele leerlingen.
Nu de aandacht nog vasthouden. Als een leerling een gesprek met iemand anders begint, kun je
hem daarop aanspreken. Jij bent de leider. ‘Ik hoor je praten. Niet doen, als ik praat, ben jij aan
het luisteren.’ Maak ook oogcontact met die leerling en zorg dat je verbaal en nonverbaal met
elkaar in overeenstemming zijn.
3.1 De leraar als presentator
Het is een belangrijke fase, omdat je als docent nu kunt laten zien dat je de leider bent (en niet
alleen de gezellige docent om mee te kletsen). Dit kun je leren op gedragsniveau. Je kunt leren
welke woorden je moet gebruiken en welke lichaamstaal daar bij hoort.
Neem een centrale plaats in, sta stevig, maak oogcontact, gebruik je handen, corrigeer (ook)
nonverbaal, spreek duidelijk, spreek leerlingen aan bij hun naam, start met een pakkende
openingszin.
niet frutselen aan je kleren of achter je bureau blijven zitten. Niet vragen welk huiswerk ze
hadden, niet zeggen dat je haast hebt, niet zeggen ‘ik wacht wel...’ of ‘ik wil beginnen’ en dan
verder niks.. geef aan dat je wilt beginnen en ga dan door. Anders is het onduidelijk.
3.2 Aandacht vangen
Wees voorspelbaar in gedrag (bijvoorbeeld altijd op het bureau zitten en even wachten) en wees
uitnodigend qua inhoud.
Het begin van het schooljaar is het ideale moment om dit te oefenen. Leerlingen kennen je nog
niet en denken dat je deskundig bent. Maak hun verwachting ook waar. Spreek leerlingen aan op
hun niveau, dat goed bij hen aansluit, concreet gedrag benoemen.
Benader leerlingen positief, geef complimenten aan wie al luistert en reageer alert. Jouw gedrag
wordt tijdens het aandacht vragen uitvergroot. Leerlingen merken of je wel of geen zin hebt of
niet goed bent voorbereid.
Sta stevig en kijk de klas in. Maak oogcontact. Bedenk van te voren hoe je de les opent. Iets
actueels, bijvoorbeeld? Je kunt ook een bijpassend voorwerp tonen of zachtjes praten, zodat ze
wel moeten luisteren.