Geschiedenis van het Medialandschap
Hoorcollege 1 t/m 8
Hoorcollege 1
Leerlijn argumentatief schrijven
Bespreken Betogen
Wat zegt iemand anders? Wat vind ik?
Ondersteuning claim in een argumentatie Claim in argumentatie
Correct citeren en parafraseren Geen ongefundeerde generaliseringen en
waardeoordelen opschrijven
Waarom gebruik je dit citaat? Waarom is deze claim van belang?
Aanbevolen literatuur
Kate L. Turabian, A Manual for Writers of Research Papers, Theses and Dissertations. Chicago Style
for Students and Researchers. Chicago en London: The University of Chicago Press. Eight Edition
(2013).
GML: afbakening onderwerp
- Geschiedenis medialandschap sinds ca. 1450 introductie drukpers
- Vroegmoderne periode (tot 1789, incl. ancien régime) en moderne periode (vanaf 1789)
Theoretisch kader
Jürgen Habermas (geboren 1929):
- Eerste wetenschappelijke werk: Strukturwandel der Öffentlichtkeit (1962) invloedrijk.
- Ontwikkelde zijn ideeën op de Frankfurter Schule, ook wel bekend als denkschool voor
kritische theorie.
Achtergrond: Hun eerste doelstelling was om het marxisme te gebruiken als inspiratiesysteem
om het kapitalisme te hervormen. Tijdens WOII worden de wetenschappers verdreven, ze
vestigen zich in NYC. Daarna weer terug naar Frankfurt. Ze gingen onderzoeken waarom het
met de Duitse samenleving zo verkeerd was gegaan. Ze gingen bezig met het aanreiken van
instrumenten die konden garanderen dat Duitsland een democratie kon blijven. Tot deze
tweede golf wetenschappers behoorde Habermas.
- Strukturwandel: theorie over het ontstaan en de verdere ontwikkeling van ‘de openbaarheid’ of
‘publieke sfeer’ (is hetzelfde).
- 1989: communisme stort in elkaar. In hetzelfde jaar verscheen het boek van Habermas in het
Engels. Het boek werd een inspiratiebron om het probleem op te lossen.
Habermas’ theorie over de openbaarheid
- Centrale thema: de relatie tussen de overheid en zijn burgers gezien in de context van de
modernisering van de Westerse samenleving:
Economische modernisering
Politieke modernisering
Bijzondere aandacht voor de rol in dit alles van de media.
- Startpunt: overgang Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd (ca. 1450-1500). Nadruk op wat
hij vertelt ligt in de 18e/19e eeuw en redenerend naar het heden toe.
- Theorie van Habermas is finalistisch (redeneren naar een bepaald eindpunt, het eindpunt van
vandaag de dag) en teleologisch (een verhaal over de geschiedenis vertellen dat toewerkt
naar een einddoel dat vandaag de dag is). Lijkt dus heel erg op elkaar.
- Theorie van Habermas is normatief (proberen een norm te stellen. Oplossingen zijn geen
objectieve waarheden, maar normen die je gebruikt als maatstaf).
,Economische modernisering
- Middeleeuwen: agrarisch-rurale economie
Kenmerken:
Europa bestaat uit ‘wildernis’ met hier en daar ‘domeinen’: dorpsgemeenschappen met
agrarische productie gericht op zelfvoorziening.
Ruilhandel als aanvulling: handel nog heel beperkt, zeker over lange afstand. Bijvoorbeeld
de handel in zout.
Geld was nog niet belangrijk.
Kooplieden (voor zover bestaand) trokken rond door Europa naar verschillende steden
(die er nauwelijks waren). De steden functioneerden nog niet als handelscentra.
- Late Middeleeuwen / vroegmoderne tijd: handelskapitalisme
Kenmerken/veranderingen (heel langzaam, vanaf het jaar 1000)
Landbouwoverschotten door verbetering van agrarische technieken.
Daarmee kwamen (o.a.) grondstoffen beschikbaar voor nijverheidsproductie: bijvoorbeeld
lakennijverheid in Vlaanderen.
Producerend voor een anonieme markt. Niet alleen meer bedoeld voor consumptie voor
eigen gemeenschap.
Leidde tot groeiend handelsvolume
Kooplieden kozen vaste vestigingsplaats in de nu zowel in aantal als in omvang groeiende
steden. Dat worden de handelscentra waar de nieuwe producten worden gemaakt en
verhandeld.
Geld werd belangrijk als tussenschakel (als medium) in de handel. Niet meer het ene
product ruilen voor het andere product.
Benaming voor deze nieuwe economische constellatie: handelskapitalisme (14 e eeuw:
1300-1400)
- Va. Late 18e eeuw: industrie- en consumptiekapitalisme
Kenmerken:
Industriële revolutie
Massaproductie voor massamarkten
Wereldwijd transport van grondstoffen en producten
Kolonialisme (vanuit koloniën aanvoer van grondstoffen, koloniën vormden bovendien
afzetmarkten voor koloniale mogendheden).
Handelskapitalisme gaat hiermee over in: industrie- en consumptiekapitalisme.
Politieke modernisering
- Middeleeuwen (800-1150): feodaal koningschap
Kenmerken:
Feodaliteit: ooit ingevoerd om gezag van koning te versterken. Opbouwen systeem
waardoor edelen verbonden werden aan de koning.
Principe: leenheer geeft bescherming en grond (= bestaansmiddel) aan leenman (vazal)
in ruil voor diens belofte van trouw en bijstand met ‘raad en daad’ (met name in
rechtspraak en oorlogvoering). Koning is de hoogste leenheer in de feodale piramide van
leenheer/vazal-relaties. Opstandige leenmannen konden worden onderdrukt en zo kon
Karel de Grote de orde behouden in het Rijk.
Beperkte effectiviteit van feodaal koningschap door diverse factoren:
1. Werkte alleen in geval van fysieke nabijheid leenheer
2. Opvolgingsproblemen feodale koningen. Koningen probeerden kinderen het
koningschap te geven. Werd door de edelen niet altijd geaccepteerd. Als een koning
overleed, breekt er vaak een burgeroorlog uit, omdat alle leenmannen zelf koning
willen worden.
3. Verbrokkeling van feodale rijken door vererving. Het was gebruikelijk dat álle kinderen
van de koningen een stuk land erfde. Dus het Rijk versplinterde heel erg.
Gevolg: een feodale koning was niet meer dan een primus inter pares, centrale
staatsgezag was in feodale koninkrijken veelal zwak.
- Vroegmoderne periode: New Monarchy en absolutisme
, Vanaf ca. 1150: versterking koningschap dankzij opkomst geldeconomie.
Koningen lieten vazallen hun verplichtingen afkopen met geld. Hoeven niet meer met raad
en daad koning bij te staan, dat kunnen ze afkopen in geld/belasting.
Koningen gaven steden vrijheden in ruil voor geld/belastingbetaling.
Koningen leenden geld bij kooplieden/bankiers
Koningen gebruikten het geld om:
1. Soldaten in te huren (huurlegers zijn veel effectiever. Inzetbaar tegen ongehoorzame
vazallen).
2. Ambtenaren in te huren om daarmee een bestuursapparaat te vormen (bureaucratie:
bestuur op afstand, onafhankelijk van medewerking vazallen).
3. Geleerden in te huren: die ontwikkelden o.a. concepten en theorieën om daarmee
koninklijk gezag ideologisch te legitimeren (b.v. raison d’etat en droit devin).
Effect: centrale staatsgezag werd sterker.
Benaming voor dit nieuwe type staat: New Monarchy, in overtreffende trap (17 e en 18e
eeuw): absolute monarchie/absolutisme.
- Parlementaire (massa-)democratie
Tegelijkertijd potentiële verzwakking koningschap dankzij opkomst geldeconomie.
New Monarchies maakten zich soms te afhankelijk van geldschieters en belastingbetalers
(en dus met name van de stedelijke burgerij). Ze konden de rente niet meer betalen en
soms gingen koninkrijken zelfs failliet.
Economisch sterke burgers ontwikkelden politiek zelfbewustzijn en gingen over van alles
in debat, ook over de grenzen van de koninklijke macht.
Twee effecten (volgens Habermas):
1. Debatterende burgers ‘verzinnen’ conceptueel onderscheid tussen privésfeer van de
burger en de sfeer van het openbaar (staats-)gezag. Het eerst in Engeland, laatste
kwart 17e eeuw.
Privésfeer omvat: religie, economie, huiselijke sfeer en kunst. Staat mag zich daar in
principe niet de bemoeien (volgens de burgers).
2. Vorming van een ‘sociaal domein’ voor rationeel debat tussen burgers, die samen een
‘publiek’ vormen. Naam voor dat domein: de ‘burgerlijke openbaarheid’ of (synoniem):
‘publieke sfeer’.
Eerst literaire publieke sfeer, later politieke publieke sfeer. Debat in politieke publieke
sfeer gaat over ‘zaken van algemeen belang’: relatie burger-overheid.
Hoorcollege 2
Vertrekpunt: het mediabedrijf in de context van economische modernisering/opkomend kapitalisme
- John B. Tompson (1995): mediatization als apart te onderscheiden en te bestuderen dimensie
van het moderniseringsproces.
Casus: de Londense theaterindustrie, eind 16e, begin 17e eeuw.
De vorming van een ‘markt’ voor commercieel theater in het Londen van de tweede helft 16 e eeuw
(1550-1600)
- Factor 1: de aanwezigheid van het hof van koningin Elizabeth I (regeringsperiode 1558-1603):
The Virgin Queen, een ‘feestbeest’ en groot theaterliefhebber.
Ontwikkeling van theatraal vermaak aan het hof van vorsten en andere edellieden in Engeland; al
sinds Middeleeuwen
- Interludes: theatrale en muzikale spektakelstukjes, geserveerd als ‘tussengerecht’ tijdens eet-
en drinkgelegenheden.
- Masques (maskerade): ‘after dinner’ eerbetoon aan vorst/edelman, uitgevoerd door de gasten,
met gemaskerde dans als vast onderdeel.
- Anti-masques (vooral na 1600); komische of dramatische aanvulling op de masque;
uitgeschreven teksten van literaire kwaliteit; uitgevoerd door beroepsacteurs.
- Gaandeweg en daarnaast: complete toneelvoorstellingen (16 e eeuw)