100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
samenvatting ontwikkelings psychologie €5,49
In winkelwagen

Samenvatting

samenvatting ontwikkelings psychologie

2 beoordelingen
 133 keer bekeken  2 keer verkocht

hele goede samenvatting

Voorbeeld 1 van de 2  pagina's

  • Onbekend
  • 24 september 2018
  • 2
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (1)

2  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: krissybaars9 • 5 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: bdhendriks • 5 jaar geleden

avatar-seller
elinedelaat
SV ont. Psychologie:
H1 t/m 1.2.3. Ontwikkeling vh kind
Ontwikkelingspsychologie (of levenslooppsychologie)= de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van concepte tot ouderdom. Onder invloed van rijping en leren.
 Rijping en opdoen van ervaringen (leren) gaan samen. Bv. Een kind die vanaf de geboorte 3 weken in een donkere kamer is heef slechtere ontwikkelde ogen.
Sociale constructes= een idee over de realiteit dat breed geaccepteerd is, maar afangt van de maatschappij en de cultuur op een bepaald moment.
Onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen is te verdelen in 4 centrale thema’s:
~~~Fysieke ontwikkeling: kijkt naar de invloed van de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefe aan eten, drinken en slaap op ons gedrag. Bv. wat bepaalt de sekse van een kind? Wat zijn de voordelen van borstvoeding?
~~~Cogniteve ontwikkeling: kijkt naar intellectuele vermogens, waaronder leren, geheugen, het oplossen van problemen en intelligente. V.b.; wat zijn de vroegste herinneringen die we van onze babytjd kunnen hebben? Wat zijn de consequentes van tv kijken? Heef tweetaligheid voordelen?
~~~Sociale ontwikkeling: kijkt naar de ontwikkeling en de verandering van sociale relates en interactes met andere. V.b.; reageren pasgeboren anders op hun moeder dan op andere mensen? Hoe kunnen we interetnische vriendschappen bevorderen?
~~~Persoonlijkheidsontwikkeling: kijkt naar de duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden. Bv. wat is de beste manier om kinderen op te voeden? Wanneer wordt een kind zich bewust van zijn sekse? Wat zijn de oorzaken van zelfmoord bij adolescenten?
Een bruilof van 2 jonge kinderen in nndia in een voorbeeld van het belang van omgevingsfactoren voor de leefijd waarop een bepaalde gebeurtenis zich voltrekt.
Cohort= een groep mensen die rond dezelfde tjd op dezelfde plek is geboren. Belangrijke sociale gebeurtenissen, zoals oorlogen, economische groei en crisis, hongernoden en epidemieën, hebben een bepaalde invloed op alle leden van een cohort.
Normateve gebeurtenissen= gebeurtenis doe zich voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier voltrekt. Normateve gebeurtenissen kunnen biologisch, sociaal of cultureel bepaald zijn. Het bereiken van de puberteit is bijvoorbeeld een normateve gebeurtenis, omdat het iedereen ongeveer in dezelfde periode overkomt. En in Westerse
culturen beginnen alle kinderen rond een bepaald levensjaar met verplicht onderwijs (leerplicht).
Cohorteffecten: treden bv op als gevolg van normateve, historisch bepaalde invloeden. Dit zijn biologische invloeden en omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan een speciiek historisch moment. Kinderen die in de wijk Roombeek woonden werden bv geconfronteerd met biologische efecten en omgevingsefecten als gevolg van de vuurwerkramp op 133 mei. De
deiniteve sluitng van de rord=fabriek in eenk is een vergelijkbaar vb.
Leeftijdsgebonden invloeden: zijn biologische invloeden en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in een bepaalde leefijdsgroep, ongeacht waar of wanneer ze opgroeien. B.v. biologische gebeurtenissen zoals de pubertjd en de menopauze. Een socioculturele gebeurtenis als naar school gaan kan worden beschouwd als een normateve leefijdsgebonden
invloed, omdat dit in de meeste gevallen rond je 6e jaar gebeurd.
Normateve invloeden= invloeden die leiden tot conformiteit omdat men de gevolgen van afwijkend gedrag vreest. B.v. etnische afomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur. B.v Kim denkt antwoord B en de hele klas steekt zijn hand op bij antwoord A, dan doet Kim dit ook maar omdat ze bang is om uitgelachen te worden.
Niet-normateve gebeurtenissen= speciieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een speciiek persoon op een tjdstp dat zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen. B.v. een kind dat denkt dat hij als enige is gemaakt via ivf. Of een 136 jarige die een landelijke wetenschapswedstrijd wint.
Nature= erfelijkheid Nurture= omgevingsinvloeden.
Contnue verandering= geleidelijke ontwikkeling waarbij prestates op een bepaald niveau voortvloeien uit die van de vorige niveaus. (tabel met een lijn die geleidelijk omhoog gaat). B.v. verandering in lengte; er is sprake van contnue groei.
Discontnue verandering= ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatef anders is dan gedrag in eerdere stadia. B.v. een kind kan bv de sluitspieren nog niet beheersen en plast in bed.
Kriteke periode= een speciieke tjd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste gevolgen heef.
Gevoelige periode= een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een organisme, waarin dat organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling.
Plastciteit= de mate waarin een ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur kan worden gewijzigd.
Paragraaf 2.1.2 t/m 2.1.4 Behaviorisme(meer info zie palet)
Sociaal-cognitef leertheorie= Benadering van ontwikkeling waarbij de nadruk ligt op leren door observeren van het gedrag van een ander persoon (een model). Bij een model is de stmulus het gedrag van iemand anders. Bv. Als kinderen die bang zijn voor honden iemand leuk met een hond zien spelen, kunnen ze er daarna minder bang voor zijn.
Cognitef perspectef (Piaget): Benadering van ontwikkeling die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, te begrijpen en erover na te denken. Bv. Vraag aan iemand waarom regent het? Kind antwoord: dan kunnen de bloemen groeien. Oudere zus antwoord: voor verdamping. Lerares antwoord: cumulonimbuswolken.
Cogniteve ontwikkelingstheorie van Piaget:
Adapte= Benaming voor de manier waarop kinderen reageren op en zich aanpassen aan nieuwe info/ de eigenschappen van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving. Dit wordt verklaard door Assimilate en accommodate.  start adapte proces; probleem, hindernis.
Assimilate: door het toepassen van iets dat je net hebt geleerd te ‘herhalen’, om het te onthouden. (‘kijk is wat ik kan’) (= spelen). Als iets niet lukt wat je hebt geleerd ga je weer accommoderen om een andere mogelijkheid te vinden zodat iets wel lukt.
Bv. Een kind dat niet kan tellen, kijkt naar twee rijen met knopen die allebei evenveel knopen bevaten, zal denken dat de rij waarbij de knopen het verste van elkaar af staan de rij is met de meeste knopen.
Accommodate: (=vinden van een nieuwe mogelijkheid om dingen te leren)  ik moet een nieuw schema gaan leren dat ik nog niet ken. Je kunt leren door: onderzoeken, uitproberen, vragen aan iemand. Bv. Later begrijpt het kind dat het evenveel knopen zijn dat het niet uitmaakt hoever ze van elkaar af staan, dan is er sprak van accommodate. Vormen van
accommodate: imitate (nadoen), Experimenteren.
Fases cogniteve ontwikkeling, Piaget:
~~~Sensomotorisch (geboorte= 2jaar): handelend denken – spel: oefenspel. ontwikkeling van objectpermanente; weinig tot geen vermogen om dingen symbolisch weer te geven. het kind denkt handelen. Besefen dat je bestaat, dat je een mens bent. Dmv kijken en handelen ontdekt een kind iets. Zelfesef
~~~Pre operatoneel (2=7jaar): ontwikkeling van taal en symbolisch denken; egocentrisch denken. symbolisch spel denken is mogelijk maar nog onvolkomen. Dingen die ergens op lijken (Bv. Een pop lijkt op een mens) (een verwijzer staat symbool voor iets, Bv. Een vork is eten). conservate=het inzicht dat kwantteit niet gerelateerd is aan de opstelling en de
uiterlijke verschijningsvorm van objecten. Bv. Voorbeeld met de 2 rijen knopen, dit kunnen ze nu wel. Theory of mind, Centrate= zie H9
~~~Concreet-operatoneel (7=132jaar): ontwikkeling van verduurzaming. Bv. Snappen dat een bol deeg de vorm van een pannenkoek kan krijgen. Theory of mind zie H130, verplaatsen in perspectef van een ander, Decentrate, Reversibiliteit, Toch nog: verbinding met concrete werkelijkheid, Regelspel
~~~Formeel operatoneel (132=volwassen): ontwikkeling van logisch naar abstract denken. hypothetsch deductef redeneren.
Informateverwerkingstheorie: Benadering van cogniteve ontwikkeling waarbij men probeert te achterhalen op welke manier mensen info coderen (vormgeven van boodschap/betekenis geven aan iets), opslaan en terug halen.
Cogniteve neurowetenschappen: benadering van cogniteve ontwikkeling die zich richt op de manier waarop hersenprocessen gerelateerd zijn aan cogniteve actviteiten. Ze proberen daadwerkelijk locates en functes binnen de hersenen te achter halen die verband houden met verschillende soorten cogniteve actviteiten.
Systeem perspectef: men kijkt naar de relate tussen individuen en hun fysieke wereld, cogniteve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
Bio-ecologisch model: gaat uit van 5 omgevingsniveaus waardoor elke biologisch organisme gelijktjdig beenvloed wordt.
Micro- Meso- Exo systeem:
Vygotsky === Zone van de actuele ontwikkeling  wat een kind kan === Zone van de naaste ontwikkeling  wat een kind nog net niet kan. Daarin heef een kind hulp nodig, daardoor gaat een kind zelf nadenken over de dingen die hij nog niet kan.
Scaffolding = het levellen afgestemd op de begeleiding wat iemand wel of niet kan. (Bij wat een kind nog net niet kan, helpen door het stellen van vragen enz.)
Paragraaf 2.2.1 t/m 2.2.4 Werkwijze vh wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijke methode: een procedure om ideeën en vragen te onderwerpen aan een onderzoek, waarna ze of bewezen of verworpen (afwijzen) worden. Bv van vragen; is taal aangeboren? Hoe bouwen baby’s een relate op met hun ouders? Wat zijn de efecten van ondervoeding? Deze methode bestaat uit 4 stappen:
13, Een hypothese ontwikkelen: Hypothese= een voorspelling die zodanig is geformuleerd dat zij getoetst kan worden. Operatonalisering= het proces waarmee een hypothese wordt vertaald in speciieke toetsbare procedures die gemeten en waargenomen kunnen worden.
2, Objecteve data verzamelen ( de hypothese toetsen): Experimenteren; onderzoeken
3, De resultaten analyseren: de resultaten accepteren of verwerpen.
4, De resultaten publiceren, bekritseren en repliceren.
Correlatoneel onderzoek: onderzoek waarmee men probeert vast te stellen of er tussen 2 factoren een verband of correlate bestaat. Het kan bv vertellen of er een verband bestaat tussen het aantal minuten dat een moeder en een pasgeboren kind direct na de geboorte zijn en de kwaliteit van de moeder=kindrelate als het kind 2 jaar is.
Casestudy: onderzoek via uitgebreide diepte interviews met een speciiek individu of een kleine groep individuen. Wordt niet alleen gebruikt om meer te weten te komen over het individu dat wordt geenterviewd maar ook om algemene principes te achterhalen of hypothetsche conclusies te trekken die ook van toepassing kunnen zijn op andere.
Longitudinaal onderzoek: onderzoek waarin het gedrag van een of meer individuen door de tjd heen wordt gemeten. Het meet veranderingen in de loop van iemands leven plaats vinden. Door een grote groep individuen een langere periode te volgen, krijg je inzicht in het algemene verloop van een verandering in een bepaalde levensperiode.
statstsch onderzoek: men probeert deze waarde te benaderen via schatngen, toetsen en betrouwbaarheidsintervallen
Hoofdstuk 6 t/m par. 6.2.1 cogniteve ontwikkeling babytjd
Ontwikkelingsopgaven: Dat waar een kind aan toe is om zich in te ontwikkelen (iets wat een kind nog nonet niet/ bijna kan); Bijv. (mens erger je niet)
Sociaal emotonele ontwikkelingsopgaven Bv. Wil een kind winnen? Kan een kind omgaan met verlies? (zelfeheersing, marshmallow test)
cogniteve ontwikkelingsopgaven Bv. dobbelen, en de pionnetjes verzeten.
Opvoedingstaken: Wat een opvoeder ziet als zijn bijdrage aan het ontwikkelingsproces Bv. ondersteuning bieden, nnstructe geven, controle uitoefenen, erenzen stellen (zelfstandigheid, zelfredzaamheid, zelfvertrouwen).
(Cogniteve) ontwikkelingen volgens Piaget:
Visie van Piaget is leterlijk acte= kennis. Bv. Een baby die dingen op de grond laat vallen om te kijken wat voor geluid het maakt.
Adapte: zie Paragraaf 2.1.2 t/m 2.1.4 ---- Assimilate: Paragraaf 2.1.2 t/m 2.1.4 ------ Accommodate: Paragraaf 2.1.2 t/m 2.1.4
Informateverwerkingstheorie: Benadering van cogniteve ontwikkeling waarbij men probeert te achterhalen op welke manier mensen info coderen (vormgeven van boodschap/betekenis geven aan iets), opslaan en terug halen.
~~~Coderen: het proces waarmee info wordt opgenomen in een vorm die bruikbaar is voor het geheugen.
~~~Opslag: heef betrekking op het onderhoud van het materiaal dat in het geheugen is opgeslagen. Of het materiaal daadwerkelijk kan worden gebruikt, is afankelijk van ophaalprocessen.
~~~Terughalen: proces waarmee materiaal in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewustzijn gebracht en gebruikt wordt.
Hoofdstuk 7 sociale ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling babytjd
Emotes in de babytjd: nn elke cultuur tonen baby’s dezelfde soort gezichtsuitdrukkingen om basale emotes kenbaar te maken.
Differentële emotetheorie: De theorie van Carrol Izard dat emotonele uitngen niet alleen emotonele ervaringen weerspiegelen maar ook de emotes zelf helpen reguleren. Bv. Boos kijken geef niet alleen uitdrukking aan de emote boosheid, maar boos kijken helpt ook met boosheid leren om te gaan.
Vreemdenangst: de voorzichtgheid en terughoudendheid die baby’s laten zien als ze een onbekende ontmoeten.
Scheidingsangst: de angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger.
Sociale glimlach: de glimlach van een baby in reacte op een ander persoon. (niet naar objecten).
Zelfbesef: Het bewustzijn dat men los van de rest van de wereld bestaat, begint te groeien vanaf 132 maanden. Bv. Er is een experiment gedaan; baby krijgt rouge op zijn neus, kijkt in de spiegel en wil dit eraf vegen, dit vormt een bewijs dat een baby enige kennis heef van zichzelf.
Social referencing: het doelbewust zoeken naar info over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen. Bv iemand van 24 maanden ziet haar broer ruzie maken en kijkt naar haar moeder, haar moeder weet dat ze het niet menen en lacht naar het kind, als ze deze reacte ziet lacht ze ook, ze imiteert haar
moeders gezichtsuitdrukking.
Theorie of mind: de (cogniteve) vaardigheid om aan jezelf en aan andere gedachten, gevoelens, ideeën en intentes toe te schrijven en op basis daarvan te antciperen op het gedrag van anderen. Dankzij de cogniteve groei in de baby tjd zijn oudere baby’s bijvoorbeeld in staat om mensen op een hele andere manier te zien dan objecten. Bv. De achten maanden
oude Chris is gaan besefen dat hij zijn vader kan vragen om een boterham, iets wat hij niet kan vragen aan zijn knufel. Ook beginnen kinderen met hun 13 maanden te besefen dat het gedrag van andere een bepaalde betekenis heef en dat wat ze bij mensen zien een bepaald doel heef.
Empathie: een emotonele respons die correspondeert met de gevoelens van een ander persoon. Op tweejarige leefijd begint het voor te komen dat kinderen andere troosten of bezorgd over ze zijn. Om dat te kunnen moeten ze zich bewust zijn van de emotonele gesteldheid van andere.
Hechtng (is de basis voor persoonlijkheid): hechtng is de belangrijkste basis voor de sociale ontwikkeling die in de baby tjd plaatsvindt. Hechtng is het inteme fysieke en emotonele contact tussen ouder en kind in de periode direct na de geboorte. Hoewel het kind zich vanaf de geboorte richt tot de zorgende iguren rondom hem, spreken we pas van een
gehechtheidsrelate zo rond de leefijd van 7 a maanden. De gehechtheidsrelate komt het duidelijkst tot uitng op twee cruciale momenten: wanneer het kind gescheiden wordt van zijn gehechtheidsiguur en wanneer het kind in nood is of onder stres staat.
Inprentng: gedrag dat plaatsvindt tjdens een kriteke periode en waarbij een wezen zich hecht aan het eerste bewegende object dat hij ziet.
Veilig hechtngspatroon: hechtngsstjl waarbij kinderen zich op hun gemak lijken te voelen als hun moeder aanwezig is en ook al raken ze van streek als de moeder de ruimte verlaat, naar haar toe gaan als ze terugkeert. (moeder is dan de thuis basis).
Angstg-vermijdend hechtngspatroon: hechtngsstjl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken en haar lijken te mijden als ze terugkomt.
Angstg-ambivalent hechtngspatroon: hechtngsstjl waarbij kinderen een combinate van positeve en negateve reactes op hun moeder vertonen nadat ze terugkomt. Kinderen blijven in de eerste instante zo dicht bij hun moeder dat ze de omgeving nauwelijks zien, ze lijken al nerveus voordat hun moeder de kamer verlaat, als ze weggaat raken ze idd zeer
gestrest maar als ze terugkomt zoeken ze nabijheid maar ze tonen ook woede en teleurstelling.
Gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtngspatroon: hechtngsstjl waarbij kinderen tegenstrijdige verwachtngen van hun moeder te lijken hebben. Bv. Ze gaan naar hun moeder toe als te terugkeert, maar kijken haar niet aan).
Moeders en hechtng: belangrijkste kenmerk van moeders van veilig gehechte baby’s is gevoeligheid voor de behoefe en wensen van het kind. Vaders en hechtng: sommige baby’s gaan hun 13e primaire relate aan met vaders.
Verschillen vaders en moeders met hechtng: Verschillen in hechtng zijn o.a. te verklaren door verschillen in wat vaders en moeders doen met hun kinderen. ooeders zijn een groter gedeelte van hun tjd bezig met de opvoeding en directe verzorging van hun kinderen. Vaders spelen meer met hun kinderen.
Veilig en niet veilig gehechte kinderen: zit hem niet alleen in de vraag of moeders reageren op de signalen van het kind maar ook om hoe ze reageren. ooeders die teveel op hun kind reageren hebben et zoveel kans op niet=veilig gehechte kinderen als moeders die te weinig op hun kind reageren. Onveilige hechtng (strange situaton)
Werkmodel: vertrouwen in zichzelf en anderen
Wederzijds regulatemodel: model waarin baby’s en ouders emotonele stemmingen aan elkaar leren communiceren en daar adequaat op reageren. Bv d.m.v. gezichtsuitdrukkingen
Wederzijdse socialisate: proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers oproept, dat blijf doorgaan. Bv. Baby gaat huilen, moeder pakt baby op en de baby stopt met huilen, de moeder legt het kind in de wieg en de baby begint weer te huilen en de moeder gaat weer naar de baby toe. Uiteindelijk leiden de actes en
reactes tot een grotere hechtng.
Persoonlijkheid: het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden, (liggen in de baby tjd).
Stadium van vertrouwen-versus-wantrouwen: de periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoefe reageren. (in de eerste 13 maanden)
Temperament: patronen van prikkeling (arousal) en emotonaliteit die de consistente en duurzame eigenschappen van een individu vormen. Temperament heef betrekking op hoe kinderen zich gedragen, in tegenstelling tot wat/waarom ze iets doen.
Temperamentclusters:
Gemakkelijke baby’s: baby met een positeve, nieuwsgierige instelling, regelmatge lichaamsfunctes en een goed aanpassingsvermogen.
Moeilijke baby’s: baby die negateve buien en een traag aanpassingsvermogen heef en zich meestal terug trekt.
Traag op bang komende baby’s: baby die in actef relatef kalm reageert op zijn omgeving, zich terugtrekt en traag aanpast en over het algemeen ene negateve stemming heef.
Goodness of ft: het idee dat ontwikkeling afankelijk is van de mate waarin het speciieke temperament van kinderen aansluit op de aard en de eigen van de omgeving waarin zij opgroeien. Bv. Kinderen met een laag actviteiten niveau en een lage prikkelbaarheid kunnen bijzonder goed dingen doen in een omgeving waar ze op eigen houtje op verkenning kunnen
en de vrijheid krijgen om hun gedrag grotendeels zelf te bepalen.
Gender: het besef man of vrouw te zijn.
Hoofdstuk 9 t/m par. 9.1 intellectuele ontwikkeling
Pr operatoneel stadium (Piaget): 2=7 jaar. Het symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van begrippen neemt toe. Dingen die ergens op lijken (Bv. Een pop lijkt op een mens) (een verwijzer staat symbool voor iets, Bv. Een vork is eten) (Een kind doet zijn rokende oom na met een krijtje nadat zijn oom al een tjdje uit het
zicht is verdwenen, bij het imiteren van het gedrag kan het kind in dit geval geen beroep meer doen op het ‘model’ dat hij zag roken.
Operates: georganiseerde, formele, logische mentale processen . Het kind kan dan bv zijn fantasieën (soms hele leterlijk) voor werkelijkheid nemen. Bv. Een kind dat zwaait naar elk vliegtuig omdat zijn vader met het vliegtuig weg gaat. Of een kind dat aan moeder vraagt of er ook ene konijn uit haar buik kan komen, omdat fappie 3 konijnen heef gekregen.
Symboolgebruik: het vermogen om een mentaal symbool, een woord of een object te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen. (Bv. roto’s, picto’s).
Centrate: Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één stmulus te concentreren. Bv het voorbeeld met de 2 rijen knopen, dit doen ze fout.
Hoofdstuk 10 t/m par. 10.2 sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de peuter/kleuter tjd
Psychosociale ontwikkeling: de verandering in hoe we aankijken tegen onszelf, tegen de betekenis van het gedrag van anderen en tegen ons eigen gedrag.
Stadium van autonomie-versus-schaamte-en-twijfel: de periode waarin kinderen tussen 13 maanden en 3 jaar zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als hun ouders verkenningsgedrag stmuleren, en schaamte en zelfwijfel ervaren als ze beperkt en overmatg beschermd worde.
Stadium van initatef-versus-schuld-gevoel: de periode van 3 tot 6 jaar waarin kinderen te maken krijgen met conficten tussen het verlangen om onafankelijk van hun ouders te opereren en het schuldgevoel dat voortvloeit uit de onbedoelde consequentes van hun actes. Dus peuters en kleuters ontwikkelen het besef dat ze zelfstandige personen zijn en
beginnen beslissingen te nemen en vorm te geven aan het soort persoon dat ze gaan worden.
Zelfbeeld: iemands identteit of de opvatngen die hij van zichzelf als persoon heef. Bv. Opmerkingen die kinderen maken zijn altjd accuraat, zoals: ik kan heel hard rennen of heel mooi tekenen. Peuters en kleuters hebben de neiging om te overschaten wat ze kunnen, daarom is hun toekomstbeeld erg roos kleurig.
Individualistsche oriëntate: ilosoie waarin de nadruk ligt op persoonlijke identteit en op de eigenheid van het individu. Zij zullen dus meer nadruk leggen op de aspecten die hen van andere onderscheid, op wat hen uniek maakt.
Collectvistsche oriëntate: ilosoie waarin de nadruk ligt op onderlinge afankelijkheid. Hun wordt bijgebracht dat een kind niet moet opvallen, maar dienstbaar moet zijn aan de familie en goed zijn best moet doen.
Identfcate: het proces waarbij kinderen proberen gelijk te zijn aan de ouder van dezelfde sekse waarbij ze de attudes en waarden van deze ouder overnemen.
Genderconstante: het feit dat mensen permanent man of vrouw zijn als gevolg van, onveranderlijke biologische factoren.
Spel categorieën:
~~~Functoneel spel: kinderen spelen via eenvoudige, herhalende actviteit. Bv Kind rijd met auto door woonkamer.
~~~Constructef spel: kinderen spelen door materiaal te vervormen of met materiaal te bouwen. Bv. Van klei een poppetje maken.
~~~Parallel spel: kinderen spelen naast elkaar met hetzelfde materiaal. oaar zonder wezenlijke interacte. Bv. Kinderen ziten naast elkaar en spelen elk met hun eigen autootje.
~~~Toekijkend spel: kijken naar spel van ander zonder zelf mee te doen.
~~~Associatef spel: 2 of meer kinderen gaan de interacte aan door speelgoed uit te wisselen/ lenen, hoewel ze niet hetzelfde doen. Bv. 2 kinderen bouwen met lego en lenen elkaar een blokje uit.
~~~Coöperatef spel: Echt met elkaar spelen.
Theory of mind: (weet hebben en herkennen van emotes van andere): een van de redenen voor verandering in het spel is de theory of mind. ractoren die invloed hebben op theory of mind: rijping van hersenen, fantasiespel, ontwikkeling van taalvermogen en vooral het vermogen om de betekenis van worden als denken en weten te begrijpen.
Autoritatef: consequent, duidelijk en consistente grenzen. Autoritair: streng, bestrafend, rigide, koud Permissief: vage en inconsistente feedback Onverschillig: onverschillig, afwijzend gedrag.
Hoofdstuk 12 t/m par. 12.2.5 cogniteve ontwikkeling schooltjd.. intellectuele en taalkundige ontwikkeling + intelligente.
Concreet-operatoneel stadium (7-12 maanden): de periode van cogniteve ontwikkeling tussen het 7e en het 132e levensjaar die wordt gekenmerkt door het acteve en juiste gebruik van logica. Kinderen die concreet=operatoneel kunnen denken, kunnen logische operates toepassen op concrete problemen. Bv. Als ze worden geconfronteerd met een
conservateprobleem (zoals in welke rij de meeste kralen liggen of welke van de 2 wegen is het langste).
Decentreren: het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situate. Bv Niet alleen kijken naar de groote van de rij kralen maar de kralen ook tellen.
Reversibiliteit: het vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien. Bv. Een kind snapt dat een bol klei die is uitgerold ook weer een bol kan worden. Bv. Een kind snapt dat 3+5= en 1313=3= .
Herinnering: proces waarmee info gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt.
Driesystemenbenadering: 3 verschillende opslagsystemen of stadia:
~~~Sensorisch (zintuiglijk) geheugen: verwijst naar de eerste tjdelijke opslag van info, die slecht een moment duurt. Het slaat een exacte kopie van de stmulus op.
~~~Kortetermijngeheugen (werkgeheugen): wordt info ongeveer 135=24 sec opgeslagen en gerubriceerd naar inhoud.
~~~Langetermijngeheugen: waar info relatef permanent wordt opgeslagen, hoewel deze moeilijker toegankelijk kan worden naarmate de info langer opgeslagen is.
ZPD: Zone van naaste ontwikkeling (zone van proximal development): het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren.
Samenwerkend leren: Bv. Leerlingen die in groepen samenwerken, proiteren van de inzichten van anderen.
Meta linguïstsch bewustzijn: Het besef van het eigen taalgebruik. Snappen dat de taal aan regels moet voldoen, zoals het vervoegen van werkwoorden.
Intelligente: Het vermogen om de wereld te begrijpen, ratoneel te denken en efectef middelen in te zeten als met geconfronteerd wordt met problemen.
Mentale leeftijd (ML): het gemiddelde intelligenteniveau van mensen van een bepaalde kalenderleefijd. Bv. nemand van 5 die een score van 30 haalt, terwijl dat een score is van iemand die normaal 130 is, is de mentale leefijd 130 jaar.
Kalenderleeftijd (KL): iemands fysieke leefijd.
IQ (intelligentequotënt): een score die de verhouding uitdrukt tussen iemands mentale leefijd en zijn kalenderleefijd. nI=score=ML/KLx100.
Verbale test: info, begrijpen, rekenen. Non-verbale test: cijfersymbool, plaatjes afmaken, dingen in elkaar zeten.
Triarchische theorie van intelligente: de opvatng dat intelligente bestaat uit 3 elementen van infoverwerking:
~~~het analytsche element: zegt iets over hoe efciënt mensen info kunnen verwerken en analyseren. (inzicht, logisch redeneren, objectviteit).
~~~het createve element: mensen die een sterk createf element hebben, kunnen nieuwe materiaal gemakkelijk vergelijken met wat ze al weten en kunnen feiten die ze al kennen op nieuwe en createve manieren combineren en aan elkaar koppelen. (fexibel denken, inventviteit, inlevingsvermogen).
~~~het praktsche element (common sense): het vermogen om ideeën concreet te maken in een maatschappelijk waardevol product. (doelgericht denken/werken, teamwork, plannen).
Verstandelijke beperking: ontwikkelingsstoornis met beperkingen in zowel het verstandelijke als het adapteve functoneren, in de conceptuele, sociale en praktsche domeinen.
Gedrag van ernst bij een VB: Zeer ernstge (diepe) VB: nI < 20 = Ernstge VB: nI 20=34 = oatg VB: nI 35=49 = Licht VB: 50=69
Hoogbegaafd kind: kind dat blijk geef van grote capaciteiten op intellectueel, createf, artstek of leiderschapsgebied of op speciieke academische gebieden.
Accelerate: het aanbieden van speciale les programma’s waarmee hoogbegaafde kinderen in hun eigen tempo verder leren.
Verrijking: methode waarbij de hoogbegaafde leerlingen speciale programma’s volgen en individuele actviteiten aangeboden krijgen op dieper op dingen in te kunnen gaan.
Hoofdstuk 13.1 t/m 13.2.5 ontwikkeling eigen ik + relates. vriendschappen schooltjd
Stadium van vlijt-versus-minderwaardigheid: de periode van 6 tot 132jaar waarin het kind probeert competentes te ontwikkelen om problemen met ouders, leefijdsgenoten, school en de wereld om hem heen het hoofd te bieden. Succes in het stadium van vlijt=versus=minderwaardigheid leidt tot gevoelens van competente en bekwaamheid. ooeilijkheden in dit
stadium leiden tot gevoelens van mislukking en onvermogen.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper elinedelaat. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 61231 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,49  2x  verkocht
  • (2)
In winkelwagen
Toegevoegd