Ontwikkelingspsychologie
Hoorcollege 1 – Hoofdstuk 2
Wat is een theorie
Theorieën: op een systematische manier de ontwikkeling leren begrijpen, handvat bij het
evalueren van je kennis
Theorie is een geheel aan denkbeelden, hypotheses en verklaringen
- Gaat uit van vooronderstellingen (assumpties)
- Verklaart (samenhang) feiten
- Is een reductie van de werkelijkheid en is generaliseerbaar
- Maakt kennis openbaar
Wat is een goede theorie?
- Toetsbaar aan de hand van waarnemingen (bijv. niet religie)
- Blijft overeind staan in verschillende situaties (generaliseerbaar)
- Geeft consistente voorspellingen
Wanneer theorie verwerpen/vervangen?
- Als deze niet overeind blijft staan aan de hand van de waarnemingen (falsificatie)
- Als een nieuwe theorie nog meer verklaart > kleurt de geschiedenis van de
ontwikkelingstheorie
- Minor theorieën: theorie over een enkel fenomeen, bijv. leren diepte te zien
- Major theorieën: brede theorie, bijv. ontwikkeling cognitie, motoriek, sociale
vaardigheden
Wat is een goede ontwikkelingstheorie?
- Heeft betrekking op de ontogenese (ontwikkeling individu)
- Richt zich op verandering over tijd
- Verklaart het ontstaan van nieuwe eigenschappen
- Is het liefst pedagogisch nuttig
Recapitulatie theorie: Ernst Haeckel: ontogenese volgt fylogenese > ieder organisme
doorloopt tijdens zijn ontwikkeling van embryo tot volwassene (ontogenese) de stadia
van zijn evolutie (fylogenese)
- Kritiek: er zijn veel overeenkomsten tussen de ontogenese en de fylogenese maar de
stadia zijn niet functioneel (kieuwen werken niet) > Haeckel knoeide met zijn tekeningen
Spectrum aan ontwikkelingstheorieën
Nature/nurture
- Nature/endogeen: kennis is aangeboren en komt tot expressie over de loop van de
ontwikkeling
- Nurture/exogeen: alleen mechanisme om te leren is aangeboren, de rest van de
ontwikkeling wordt bepaald door de omgeving
- Beide: zowel aanleg als omgevingsinvloeden sturen ontwikkeling
Continu/stadia
- Continu: ontwikkeling verloopt geleidelijk, kind is niet kwalitatief anders dan een
volwassene, alleen ervaring ontbreekt nog
- Stadia: ontwikkeling verloop in verschillende stadia, kind is kwalitatief anders dan de
volwassene
, - Beide: ontwikkeling verloopt continue maar bepaald gedrag kan tijdelijk domineren
waardoor gedrag er stadia-achtig uit kan zien
Passief/actief
- Passief: kind speelt een passieve rol en ondergaat zijn eigen ontwikkeling automatisch
- Actief: kind speelt een actieve rol in zijn eigen ontwikkeling en construeert zelf nieuwe
kennis
- Beide: sommige processen ontwikkelen automatisch terwijl andere processen een
actieve rol van het kind nodig hebben
Motorische ontwikkeling
Mijlpalen grove motoriek: sequentie is grofweg voor iedereen gelijk, maar er zit wel
variatie in wanneer iemand een nieuwe vaardigheid bezit
Maturatietheorie van Gesell: biologisch gestuurde rijping (=maturatie), ongeacht input zie
je altijd hetzelfde patroon van ontwikkeling > filmpje kind pakt eerst 1 blokje daarna 2
blokjes als hij ouder is
- Centraal staat:
- Rijping centrale zenuwstel bepaalt de ontwikkeling van een kind,
gedragsontwikkeling volgt hieruit
- Cephalocaudale trend: van kop tot staart
- Proximodistale trend: van het centrum tot de uiteinden
- Persoonlijkheid speelt een belangrijke rol in de tempoverschillen tussen kinderen
- Rol omgeving (ouders) is om, als het kind er klaar voor is, de juiste omgeving te
bieden (niet te vroeg pushen)
- Kritiek:
- Niet ieder kind doorloopt hetzelfde patroon (achteruitkruipers bijv.)
- Generaliseert niet naar andere culturen
- Omgeving speelt ook sturende rol (zie onderzoek McGraw)
- McGraw: omgeving kan motorontwikkeling sturen > tweelingonderzoek waar 1 kind
extra training kreeg in bijv. zwemmen, klimmen en deze werd zeer vaardig
Dynamische systeemtheorie (DST):
- Ontwikkeling is een complexe interactie tussen eigenschappen van het systeem en
omgeving
- Systeem is een verzameling componenten die met elkaar verbonden zijn
- Dynamisch systeem is een verzameling veranderlijke componenten die elkaar
beïnvloeden en beschrijft hoe een toestand naar een andere toestand ontwikkelt over de
tijd
- Een belangrijk kenmerk is zelforganisatie
- De effecten zijn niet-lineair: kleine veranderingen in een variabele brengt een
kwalitatieve verandering in het patroon teweeg
- Esther Theelen: DST van de motorische ontwikkeling
- Motorische ontwikkeling wordt gestuurd door ontwikkeling centrale zenuwstelsel
(nature), ontwikkeling bewegingsapparaat (nature) en omgeving (context en de taak)
> filmpje dat stappen (lopen) aangeboren is
Gesell: nature, stadia en passief
McGraw: nurture, stadia en passief
DST: nature/nurture even belangrijk, stadia en continu even belangrijk, en actief (non-
lineaire continue ontwikkeling richting tijdelijk evenwicht)
, Cognitieve ontwikkeling
Eind 19e eeuw:
- Behaviorisme: Watson, Pavlov, Thorndike
- Psychoanalyse: Freud
20e eeuw:
- Behaviorisme: Skinner
- Constructivisme: Piaget, Information processing theory, Vygotsky
Behaviorisme: grondlegger Watson: bestuderen van zichtbaar gedrag, mentale
processen (black box) zijn niet interessant, bewustzijn geen bruikbaar construct >
lijnrecht tegenover de psychoanalyse van Freud
- Kind is minivolwassene, leerprocessen in kinderen en volwassenen zijn hetzelfde >
beloning en straf
- Kind is passief in zijn ontwikkeling, omgeving stuurt ontwikkeling > geldt ook voor
psychoanalyse
Klassiek conditioneren Pavlov: associaties worden gevormd tussen stimuli door de
daaraan gekoppelde beloningen straf
- Watson voerde angst conditioneringsexperimenten uit op kinderen (Little Albert
experiment)
Thorndike: law of effect
- Consequenties van gedrag (staf, beloning) sturen toekomstig gedrag
- Beloning is sterker dan straf
- Law of recency: recent gedrag heeft een hogere kans zich te herhalen
- Law of excercise: oefening versterkt stimulus-response connecties
- Kind kan alles worden, omgeving stuurt
- Puzzel-box experimenten > grote invloed op onderwijs (met beloningen leren
verbeteren)
Skinner: moderne behaviorist > operant conditioneren
- Gedrag kan in frequentie toe- of afnemen door de koppeling met resp. beloning en straf
- Emoties als uitkomst van gedrag zijn belangrijk en kind speelt deels actieve rol > in
tegenstelling tot de klassieke behavioristen hiervoor
Constructivisme: verwerven van kennis en vaardigheden is het resultaat van
denkactiviteiten van de kinderen zelf. Kinderen leren door de nieuwe informatie te
verbinden aan datgene wat ze al weten
- Nature en nurture: kind speelt actieve rol in zijn ontwikkeling
- Jean Piaget: grote invloed jaren 70-80, ontwikkeling toetsbare theorie > 4 kwalitatief
verschillende ontwikkelingsstadia > onderzocht de omslagpunten in het beschikken van
bepaalde vaardigheden
- Wat doe je als nieuwe informatie niet past in je huidige opvattingen? Negeren > in
huidige theorie passen > nieuwe theorie vormen
Jean Piaget: - Assimilatie: inpassen in bestaande theorie
- Accommodatie: theorie aanpassen
- Equilibratie: nieuwe cognitieve structuur
- Kritiek: kwalitatieve stadia problematisch en onvoldoende rekening houden met sociale
omgeving
, Information processing theory: basis IPT ligt in de cognitieve psychologie: individu
verwerkt informatie op een vergelijkbare manier als een computer. Om gedrag te
begrijpen moet je de processen tussen input (stimulus) en output (response) begrijpen
- Ontwikkelingsproces is continu
- Kind speelt een actieve rol (zelforganisatie)
- Nature en nurture
- Vooral veel minor theorieën
Sociaal constructivisme:
- Lev Vygotsky: grondlegger socioculturele ontwikkelingstheorieën, sociale omgeving is
een kritische sturende factor in ontwikkeling
- Nieuwe vaardigheid eerst geleerd in interactie met een ander, daarna pas
geïnternaliseerd
- Het kind lost samen met een meer ervaren partner problemen op; door hulp van deze
partner krijgt het kind de kans om een bepaalde mate van intellectueel gedrag te
vertonen (bijv. tutors basisschool)
- Kind wordt geboren met elementaire mentale functies en ontwikkelt gaandeweg hogere
mentale functies (vrije wil)
- Mediatoren: psychologische gereedschappen en symbolen die denkprocessen
ondersteunen en sturen (taal, tellen, kunst, schrijven enz.) = cultureel gevoelig
- Taal speelt centrale rol: tool om instructies mee te geven aan een ander en aan jezelf
- Egocentrische spraak: op jezelf gericht monoloog helpt in de ontwikkeling
- Kinderen praten eerst nog hardop maar daarna alleen in hun hoofd (inner speech)
- Zone of proximal development: vaardigheden die net iets te moeilijk zijn maar met hulp
wel geleerd kunnen worden
- Scaffolding: instructie aanpassen aan het niveau van het kind
- Cultuur bepaalt de beschikbare mediatoren en vormt daarmee de cognitieve
vaardigheden, bijv. onderzoek Nunes & Bryant: Braziliaanse kinderen kunnen complexe
rekensommen oplossen maar falen als ze een som op papier moeten maken >
onderschat kinderen niet; hou rekening met culturele context
- Kritiek: Maar hoe vond de ontwikkeling dan plaats? Wat verandert er over de tijd? Daar
sprak Vygotsky niet over
Vroege behaviorisme: nurture, continu, passief
Late behaviorisme: meer nurture dan nature, continu, passief
Piaget – constructivisme: nature en nurture, stadia, actief
IPT – constructivisme: nature en nurture, actief (zegt niks over continu/stadia)
Vygotsky – sociaal constructivisme: nature en nurture, actief
Hoorcollege 2 – Hoofdstuk 3
Wat is evolutie?
Natuurlijke selectie: Darwin, 1859 The Origin of Species
- Stap 1: individuen verschillen > variatie
- Stap 2: er zijn meer individuen dan voedselbronnen > strijd (mensen: strijd om
voortplanten)
- Stap 3: nakomelingen lijken op hun ouders > erfelijkheid
- Stap 4: individu heeft kenmerken die helpen met overleving en reproductie > adaptaties