Vier interdisciplinaire thema’s:
1. Sociaal–economische status
2. In- en uitsluiting
3. Internaliserende problemen
4. Externaliserende problemen
Hoorcollege 1 De protestantse werkethiek
Max Weber (1864-1920) heeft het over persoonlijkheid, opvoeding, groep, religieuze context als invloed
op je sociaal-economische status. Haalt zijn data uit literatuur, economische en demografische data.
Vragen:
1. “Zijn protestanten rijker dan katholieken, moslims of niet gelovigen (in Nederland)?”
2. Weber (1920/21): “Waarom zijn protestanten, en in het bijzonder calvinisten, rijker en beter
sociaal georganiseerd dan katholieken?”
Duitsland: eenwording, Snelle industrialisatie, verstedelijking, het kapitaal vs. de arbeid
Marx: verschillen in rijkdom, aanzien en macht teruggevoerd op klassen-positie van mensen.
Economisch-politieke dynamiek voert tot explosie kapitalistisch systeem (1867).
Hoe is het kapitalisme ontstaan? Kijk hierbij niet naar klasse, maar naar religie.
Benjamin Franklin (1748): Advice to a young tradesman.
- Arbeid als plicht
- Plicht vermeerderen kapitaal
- Rationale aanwending kapitaal en arbeid
- Fortuin is “goed”
Hoe past deze kapitalistische geest bij het protestantisme?
Katholieke werkethiek (kwe); arbeid minder belangrijk dan contemplatie, renteverbod (geld is dood).
Protestantse werkethiek (pwe); arbeid als plicht, rente, handel en winst toelaatbaar.
Protestantse geest:
- Pessimisme (het leven is verschrikkelijk)
- Godsvertrouwen
- Hoop op hiernamaals
- Toets staat van genade in de wereld (als het goed gaat met jou in de wereld, omdat je alles netjes
verdraagt, dan zal God het goed met je voor hebben je gaat naar de hemel).
Protestantse stromingen:
1. Piëtisme
2. Methodisme
3. Baptistische secten
4. Calvinisme
Calvijn gaat uit van:
- Menselijke slechtheid
- Beperkte redding (niet iedereen zal toegang krijgen tot de hemel)
- Geen sacramenteel heil (na zonden kun je biechten voor een schone ziel)
, - Predestinatie (God heeft voorrang geschikt voor wie naar de hemel gaat)
Weber concludeert: innerlijke eenzaamheid en pessimistisch individualisme Fatalisme? Het heeft
geen zin, dus waarom zal ik nog wat doen in de wereld?
Geen fatalisme, maar …
1. Arbeid als afleiding en angstreductie
2. Succes/rijkdom/anderen helpen als voorteken (God heeft het goed met je voor)
3. Sociale acitiviteit
PWE: moraal en gedrag, dus …
1. Werk staat centraal
2. Rationele levenshouding (investeren in jezelf en
rente is toelaatbaar)
3. Vrije tijd en consumptiegedrag
4. Succes is belangrijk
5. Goed burgerschap
PWE: maatschappelijke en culturele consequenties
1. accumulatie bezit: rijkdom
2. economisch rationele levenshouding
3. willige beroepsbevolking
4. flexibele beroepsbevolking
5. sobere, maar comfortabele levensstijl
,De Calvinistische Nederlanden in de 17e eeuw:
- Sterke verstedelijking
- Rijk in die tijd
- Veel immigranten
- Politieke grootmacht
Het PWE debat tussen sociologen, filosofen
en historici: 8 punten
1. Calvijns arbeidsopvatting breuk met
traditie
2. Renteverbod werkzaam
3. Handel en winst moreel verwerpelijk
4. KWE niet gelijk aan de PWE
5. PWE maatschappelijke effecten
6. Calvinisme begunstigt kapitalisme
7. De Nederlandse staatvorm
begunstigt het kapitalisme
8. Andere niet-religieuze factoren
dominant
We gaan kijken naar de staatsvorm en niet-
religieuze factoren om de rijkdom in
Nederland te verklaren.
Buitenreligieuze factoren:
- Geografie: goed gelegen voor handel,
centrale ligging, goede grond voor
voedsel, verstedelijking
- Innovaties: scheepsbouw, financiën,
instroom kapitaal en arbeid, geld niet in
land
- Politiek: weinig geld naar het hof,
succesvolle kolonisatie, buitenland
zwak
- Mentaliteit: nijver, burgerlijk land, calvinisme moedigt spaarzaamheid aan
Conclusie:
1. “Zijn protestanten rijker dan katholieken, moslims of niet gelovigen (in Nederland)?”
Ja, meer vermogen, vooral als zij naar de kerk gaan
2. Weber (1920/21): “Waarom zijn protestanten, en in het bijzonder calvinisten, rijker en beter
sociaal georganiseerd dan katholieken?”
Weber: PWE
Historici: : NL, welvaart in Gouden Eeuw nauwelijks effect van religieuze opvattingen, protestanten wel
vlijtig en spaarzaam
Kennen: Weber, van Aquino, Calvijn
, Werkcollege 1 Sociale problemen vanuit een sociologisch inzicht
De interdisciplinaire sociale wetenschap houdt rekening met de verschillende perspectieven van de
verschillende wetenschappen. Henslin omschrijft het verband tussen persoonlijke problemen en sociaal
brede problemen. Je moet niet alles op jezelf betrekken, maar het van een breder perspectief bekijken.
Sociologische verbeelding (Sociologisch perspectief): Kijken naar acties en houdingen van anderen en
deze in een grotere sociale context plaatsen die hier vorm aan hebben gegeven.
Persoonlijk probleem: Een individueel probleem, die niet in een groter geheel wordt gezien.
Sociale locatie: Je plek in de maatschappij, maar ook alles wat jou omschrijft (denk aan gender, leeftijd,
etniciteit enz.) Hierin komt veel ongelijkheid voor. Beïnvloedt bijna alle aspecten van ons leven en vormt
onze kijk naar de maatschappij.
Sociaal probleem: (Een groter deel van) de maatschappij/ invloedrijke mensen (subjectieve bezorgdheid)
winden zich op over een waarneembaar probleem (objectieve toestand). De vier eigenschappen van een
sociaal probleem zijn:
- Veranderlijk (met de tijd)
- Relatief (verschilt per persoon)
- Onderwerp van machtsstrijd (wetten die tegenspreken of voor zijn)
- Sociaal geconstrueerd (groepering)
Om te onthouden:
1. Er zit verschil tussen een persoonlijk probleem en een sociaal probleem. Hierin speelt je sociale
locatie een grote rol.
2. Sociologen kunnen groepsgedrag voorspellen aan de hand van de sociale locatie, maar niet het
gedrag van een individu.
3. Sociale problemen bestaan uit een subjectieve bezorgdheid en een objectieve toestand. Sociale
problemen zijn relatief, omdat de mate waarin iemand het als probleem ziet kan verschillen.
4. Een sociaal probleem ontwikkelt in vier stadia: Druk opvoeren voor verandering, officieel
antwoord, reactie op het officiële antwoord, alternatieve strategieën.
5. Sociologie kan helpen om door onze eigen emoties het grotere geheel te zien, doormiddel van het
bestuderen van sociale groepen.
Casus:
6. Henslin sex-selection
a. Do you think that Indians in poverty should practice sex-selection abortion?
b. Hoe zie je de vier eigenschappen van een sociaal probleem terug in deze casus?
Henslin H2 (p27-46) Interpreting Social Problems: Aging
Een theorie: omschrijft hoe twee of meer concepten (of feiten) in relatie staan tot elkaar. Deze
concepten kun je groeperen en op een eigen manier interpreteren.
Functionalisme: de maatschappij is een systeem en alles heeft een eigen functie. Alle functies hangen
samen in een structuur, die neigt naar een evenwicht.
- Als een onderdeel in de machine zijn functie niet goed uitvoert, noem je het een disfunctie.