Samenvatting psychiatrie vrrr de srciaal werker
C. Blanken, M. Clijsen, W. Garenfeld, I. te Paske, M. van Piere
Tweede herziende druk
Hrrfdstuk 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 13, 14, 15, 17
Hrrfdstuk 1: Het birpsychrsrciale mrdel
1.2 Biopsychosociaal model: herkomst en betekenis
Manier van denken vanuit het biopsychosociaal model:
• Verzet tegen eenzijdig ziektemodel (biomedisch)
• Verzet tegen eenzijdig psychologisch of sociologisch model
• Drie invalshoeken combineren
• Classifceren versus diagnosiceren
Classifceren is het onderbrengen van een individuele cliënt bij een groep op basis van een aantal
gedeelde kenmerken, waarbij men afziet van niet-gedeelde kenmerken. Diagnosiceren is het
zoveel mogelijk doorgronden van de aard en het ontstaan van de psychische stoornis waar een
individuele cliënt aan lijdt.
• Integrale of holisische visie
1.3 Het biopsychosociale model in de praktik: diaanostek
Diagnosiek drie stappen
Informaieverzameling Classifcaie Structuurdiagnose
Informaieverzameling:
• Belangrijkste somaische gegevens en eventueel lopende behandelingen
• Wijze waarop iemand zijn stoornis, gevolgen daarvan en eventuele behandeling beleef
• Sociale context; leef- en woonsituaie, werk, contact met familie, medeburgers, vrienden,
kennissen en de mate van steun die de cliënt daaruit ontvangt.
Classifcaie
Het bepalen welke ofcieel erkende ziekte de cliënt heef aan de hand van DSM-5.
Structuurdiagnose
Het komen tot een formulering van hoe de stoornis bij de individuele cliënt tot stand is gekomen en
waarom deze blijf bestaan.
De biopsychosociale benadering biedt een kader waarmee men systemaisch alle mogelijke factoren kan
nalopen en deze in verband kan brengen met elkaar.
Biologisch niveau:
Somaische aandoeningen
Geneische (erfelijke) factoren
,Psychologisch niveau:
Eigenschappen die tot iemands persoonlijkheid behoren hoe gaat iemand om met stressoren
Sociologisch niveau:
Kwaliteit van het sociale netwerk
Sociale posiie op het werk of in de buurt
Vriendschappen of familie waar men op kan terugvallen
Ingebed zijn in religieuze of poliieke gemeenschappen
Voorbeeld stressoren op biologisch niveau: hersenziekte, somaische ziekten, drugs, intoxicaies en
geneesmiddelen.
Voorbeeld stressoren op psychologisch niveau: verwerken van ernsige trauma’s, verlies, bedreiging,
frustraie, teleurstelling, innerlijke spanningen en conficten.
Voorbeeld stressoren op sociologisch niveau: onverwachte opgaven en problemen (zoals het overlijden
van een partner), andere vormen van verlies (werk, status, vrienden), chronische alledaagse zorgen die
nooit overgaan, problemen bij het begin van een nieuwe levensfase (ouder worden, kinderen krijgen,
samenwonen).
Hrrfdstuk 2: Autsmespectrumstrrrnis
2.3 Diaanostek
Auismespectrumstoornis (ASS) is een aangeboren stoornis die beperkingen kan opleveren in allerlei
gradaies ijdens alle levensfasen en op alle levensgebieden. Het heef zowel invloed op het persoonlijk
als op het maatschappelijk funcioneren.
Kenmerken ASS:
Beperkingen in de sociale communicaie en interacie
- Zich volledig afsluiten voor contact met anderen
- Ontbreken van wederkerigheid in contact
- Moeite met het gedrag van anderen te interpreteren
- Taal wordt vaak leterlijk genomen
- Gesprek beginnen en onderhouden vaak lasig
Zich herhalende stereoiepe patronen van gedrag, belangstelling en aciviteiten
- Angstvallig vastklampen aan bepaalde gewoonte
- Vaste rouines
- Starre patronen
- Geobsedeerd bezig zijn met bepaalde onderwerpen/voorwerpen
- Rigide denkpatronen (bijv. strakheid op het gebied van regels)
Informaieverwerkings- en integraieproblemen
- Overgevoeligheid voor bepaalde prikkels
- Trage informaieverwerking
- Moeite met het verstaan van non-verbale informaie
- Moeite met schakelen tussen verschillende situaies
, Afwijkende, onhandige en houterige motoriek
Extreme en schijnbaar onlogische angsten
Gedragsproblemen (bijv. eet- en slaapproblemen, drifbuien, agressie)
Automuilaie (vaak voortkomend uit het onvermogen zich verbaal uit te drukken)
Angsig gedrag
Depressiviteit
Persoonlijkheidsproblemaiek
2.4 Subtypen volaens de DSM-IV
In de DSM-5 worden geen subtyperingen meer gemaakt binnen de ASS-diagnose. Voorheen waren er
drie subtyperingen:
Auisische stoornis (klassiek auisme)
Syndroom van Asperger
PDD-NOS (restcategorie)
2.5 Subtypen volaens Lorna Wina
Sociale subtypen binnen ASS:
De afzijdige groep
Groot deel van deze groep heef naast ASS een verstandelijke beperking. De taalontwikkeling is
doorgaans duidelijk vertraagd. Vaak sprake van echolalie (het onwillekeurig herhalen van zelf of
door anderen gesproken woorden). Daarnaast sprake van motorische stereotypieën (bijv. het
steeds herhalen van dezelfde bewegingen). Ze houden heel erg van bepaalde rouines.
De passieve groep
Personen uit deze groep gaan zelf zelden spontaan een interacie aan, maar accepteren op
passieve wijze wel toenadering van anderen. Ze hebben dezelfde problemen met communicaie
en verbeelding als de afzijdige groep, maar minder opvallend.
De acieve maar bizarre groep
Nemen acief iniiaief tot sociaal contact. De wijze waarop is echter naïef, vreemd, onaangepast
en eenzijdig vanwege problemen met het soepel en vlot begrijpen van interacies. Ze hebben
fascinaies voor bepaalde thema’s.
2.6 Het diaanostsch proces
De eerste stap om ASS te diagnosiceren is signalering. Hiervoor kan een screenende vragenlijst worden
afgenomen. Vervolgens wordt een ontwikkelingsanamnese afgenomen. Deze anamnese is van belang
omdat ASS een ontwikkelingsstoornis is die al vroeg in het leven merkbaar is. Daarna wordt de DSM-5
classifcaie gemaakt, waarbij ook de ernst en eventuele comorbiditeiten worden beschreven.
2.7 Oorzaken en verklarinasmodellen
Biologisch:
Bij ASS is er een andere verwerking van informaie in de hersenen. De verbindingen tussen de
hersengebieden zijn over het algemeen hetzelfde, maar het verwerken van informaie kost meer
ijd.
Geneisch