Hoofdstuk 1 Kaart en atlas
Paragraaf 1.1 Wat is aardrijkskunde?
Het vak aardrijkskunde geeft mensen een beeld van de wereld om hen heen. Aardrijkskunde draagt
tegenwoordig bij aan burgerschapsvorming.
Aardrijkskunde of geografie
Aardrijkskunde is de kennis over landen of groepen mensen. Aardrijkskunde en geografie betekent
hetzelfde. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bestudering van natuurlijke of menselijke
verschijnselen. Fysische geografie of natuurkundige aardrijkskunde houdt zich bezig met processen
die het landschap vormen: bodemkunde, klimatologie enzovoort. Sociale geografie bestuurt de rol
van de mens op aarde: planologie, demografie en economische regio’s. Geografen bestuderen
natuur- en ingerichte landschappen.
KNAG
KNAG = Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. De KNAG houdt zich bezig met de
versterking van aardrijkskunde in het onderwijs en geografie in het algemeen. Voor het onderwijs
speelt de KNAG vooral een rol bij de invulling van de kerndoelen.
Paragraaf 1.2 Geografisch leren kijken
Om de wereld om ons heen te begrijpen, is een goed wereldbeeld van belang. Je moet weten waar
iets zich afspeelt en waarom. Omdat alle gebieden aan verandering onderhevig zijn, moet je
menselijke en natuurlijke factoren erbij betrekken.
Actueel wereldbeeld
Actueel wereldbeeld of mental image: het beeld dat een mens over de samenleving om zich heen en
de wereld heeft. Het beeld wordt gevormd door dingen die iemand meemaakt, hoort of ziet. Het
wereldbeeld van iemand is subjectief en dus niet altijd juist. Topografie helpt om gebeurtenissen te
koppelen aan een plaats op aarde (mental map). Op school maken kinderen systematisch kennis met
de wereld om hen heen.
Geografische zienswijze
Bij het werken met de geografische zienswijze stelt de leerkracht vragen, die de kinderen later zelf
moeten gaan stellen. De geografische zienswijze bestaat uit 5 stappen:
- Waarnemen: wat zie je? Hoe ziet er dat uit? Wat neem je waar?
- Beschrijven: Waar zie je dat? Welke kenmerken ontdek je?
- Verklaren: waarom is dat daar? Waarom ziet het er zo uit? Wat wordt hierdoor beïnvloed?
- Generaliseren (herkennen en toepassen): Waar heb je dat eerder gezien? Hoe ziet het er
daar uit?
- Waarderen: Wat betekent het voor mij? Kan het ook ander? Denk ik er ook zo over?
Multiperspectiviteit: natuurlijke en menselijke factoren
Bij de stap verklaren zijn de natuurlijke en menselijke factoren van belang. Natuurlijke factoren zijn
veranderingen die plaatsvinden door natuurlijke omstandigheden. Menselijke factoren zijn
veranderingen die plaatsvinden door daden van mensen. Menselijke factoren verdeel je onder in 4
factoren: economische, culturele, demografische en politieke factoren.
Multiperspecitiviteit: sommige verschijnselen kun je alleen goed bespreken als zowel de menselijke
als natuurlijke factoren aan bod komen. Je moet verschijnselen bekijken vanuit verschillende
invalshoeken.
De geografische kubus combineert de geografische zienswijze, de multiperspectiviteit en het
meervoudig bronnengebruik.
,Meervoudig bronnengebruik
De kaart is de meest kenmerkende bron voor het vak aardrijkskunde. De eigen omgeving is voor
leerlingen de meest concrete bron. Het landschap uit de omgeving van de leerlingen is een
belangrijke bron van informatie. Televisie beelden, dvd’s, kranten of tijdschriften laten iets zien wat
je niet kunt nabootsen in de klas. Atlaskaarten en digitale en gedrukte teksten zijn het meest abstract
en vergt veel van het inzicht van kinderen.
Paragraaf 1.3 Schaal
De meeste methodes hanteren de expanding horizon methode: van dichtbij naar veraf.
Schaalniveaus
Je kunt 5 verschillende schaalniveaus onderscheiden:
1. Lokaal: straat, wijk, stad, gemeente.
2. Regionaal: regio, provincie, landsdeel.
3. Nationaal: land.
4. Continentaal: werelddeel.
5. Mondiaal: de wereld.
Schaal op de kaart
Schaal: de afstand op een kaart in verhouding tot de afstand in de werkelijkheid. Op een kaart wordt
de schaal aangegeven door een schaalgetal of een schaalstok. Bij een schaal van 1:300000 is de
werkelijkheid meer verkleind dan bij een schaal van 1:10000. Om de werkelijke afstand te bepalen
moet je het schaalgetal omrekenen naar meters of kilometers.
Paragraaf 1.4 Atlas
Kaarten zelf bestaan uit vlaksymbolen, lijnsymbolen, puntsymbolen, topografische namen en uit een
coördinatenstelsel.
Soorten kaarten
Er zijn twee soorten kaarten:
- Overzichtskaarten: geeft overzicht over een gebied. Titel geeft het gebied weer.
o Staatkundige overzichtkaarten: Bij werelddeel of wereld heeft elk land een andere
kleur, bij een land krijgt elke provincie een eigen kleur.
o Natuurlijke overzichtskaarten: Geven natuurlijke verschijnselen weer: rivieren,
bergen, hoogtes.
- Thematische kaarten: toont een bepaald onderwerp. Titel geeft het onderwerp weer. Het
kunnen zichtbare en onzichtbare verschijnselen zijn.
Alle kaarten zijn gegeneraliseerd (vereenvoudigd). Topografische kaarten geven de werkelijkheid zo
nauwkeurig mogelijk weer. Topografische kaarten zijn vaak de basis voor thematische kaarten. De
speciale wateratlas wordt uitgebracht door de ANWB. Hierin staan gegevens over vaarwater,
bruggen en bedieningstijden.
De atlas
De naam atlas komt uit de Griekse mythologie die de hemelbol draagt. De beroemdste atlas is de
Atlas Major uit 1662, deze werd in verschillende talen en delen uitgebracht. Het was het duurste
boek uit de 17e eeuw.
Tegenwoordig zijn er verschillende atlassen op de markt. Voor het basisonderwijs is er de ‘junior
bosatlas’. Er zijn vier atlassen speciaal voor het basisonderwijs:
1. Mijn eerste bosatlas: Een wereldatlas voor groep 5/6. De atlas bevat kaarten over Nederland,
de provincies, werelddelen en de wereld, een eenvoudige legenda en een apart
landenregister.
, 2. De junior bosatlas: Bestemd voor groep 5 t/m 8. Er zitten kaarten in van herkomstlanden van
allochtone leerlingen. Deze atlas bevat kaarten van de Canon van de Nederlandse
geschiedenis.
3. De basis bosatlas: Vervolg kleine bosatlas. Deze atlas is gericht op vmbo-leerlingen. Deze
atlas bevat ook kaarten van de Canon van de Nederlandse geschiedenis.
4. De grote bosatlas: Bestemd voor de nieuwe tweede fase voor havo en vwo en voor pabo-
studenten en leerkrachten bij het voorbereiden van lessen.
Geografisch informatie systeem
Het geografisch informatie systeem is een computersysteem dat geografische gegevens verwerkt,
opslaat en helder weergeeft in de vorm van een kaart. Het programma biedt de mogelijkheid om
gegevens te combineren in een thematische kaart. GIS wordt ook gebruikt door Funda, stratengids in
de auto, routeplanner op de computer, weerbericht en Google Earth.
Remote sensing
Remote sensing betekent op afstand waarnemen. Het gaat om satellieten die rond de aarde draaien.
De stralen die de satelliet stuurt en ontvangt worden door de computer verwerkt. Elke hoeveelheid
straling krijgt een bepaalde kleur. Doordat een satelliet vaker beelden maakt van eenzelfde gebied is
het mogelijk om verandering waar te nemen.
Kaartprojecties
Bij het weergeven van het aardoppervlak op plat vlak ontstaan er vervormingen. Er zijn verschillende
kaartprojecties met elk hun eigen voor- en nadelen. In atlassen wordt de projectie van Winkel
gebruikt, maar doordat sommige landen te groot dreigen te worden, worden deze landen vervormd.
Maar tegelijkertijd wordt ook de vorm behouden. De oppervlaktes van de landen kloppen dus niet
meer, desondanks worden de kaarten veel gebruikt, omdat de kaart prettig en in balans oogt.
Paragraaf 1.5 Plaatsbepaling op de aarde
Al vroeg vonden mensen het belangrijk om te bepalen waar ze zich bevonden. Ze deden dit door
middel van het sterrenstelsel. Tegenwoordig biedt het Global Positioning System (GPS) uitkomst op
die vraag.
Geografische breedte
De evenaar of equator verdeelt de aarde in een noordelijk- en zuidelijk halfrond. Evenwijdig aan de
evenaar lopen breedtegraden (parallel). De evenaar is 0° parallel en de noord- en zuidpool zijn elk
90° parallel. Afhankelijke van de kant waarop je je bevindt spreek je van noorder- en zuiderbreedte.
De afstand tot de evenaar is de breedteligging. Hoe dichter bij de evenaar, hoe lager de breedte.
Geografische lengte
De lijnen die van de noord- naar zuidpool lopen zijn de lengtelijnen (meridianen). De evenaar is een
cirkel en is daarom in 360 graden verdeeld (360 meridianen). Een meridiaan is de 0°-meridiaan en
vanuit daar tellen ze naar het oosten of westen. Rechts van de meridiaan is oosterlengte, links van de
meridiaan is westerlengte. De 180e meridiaan ligt in het verlengde van de nulmeridiaan. De afstand
tot de nulmeridiaan is de geografische lengte.
Vakkenstelsel
De meridianen en parallellen verdelen de aarde in vakken. Dit raster heet het vakkenstelsel. In de
atlas gebruiken ze het vakkenstelsel om plaatsen snel te vinden via het register. Het is nauwkeuriger
om met snijpunten te werken, want elke plek ligt op een snijpunt van 2 denkbeeldige lijnen. Op een
globe staan de geografische breedte en de geografische lengte getekend.
, Tijdzones
Een tijdzone is een gebied op aarde met gelijke tijd. De nulmeridiaan bij Greenwich wordt als
beginpunt van de tijdsindeling genomen. Als de zon in Greenwich bovenaan de hemel staat is het
daar 12 uur. In het oosten is het dan later en in het westen vroeger. Tijd is vaak gebonden aan
landsgrenzen en aan belangrijke buurlanden. De datumgrens volgt ongeveer de 180° meridiaan,
tussen Nieuw-Zeeland en Rusland enerzijds en Alaska anderzijds. De 180° lijn is de lijn waar de datum
het eerst op de aarde van de ene dag in de volgende overgaat.
GPS en navigatiesysteem
GPS wordt in het Nederlands vertaald als: ‘Wereldwijd Plaatsbepalingssysteem’. Het systeem bestaat
uit 24 satellieten. Elke 12 uur leggen ze een baan om de aarde af. De satellieten zenden radiosignalen
uit en door middel van een GPS-ontvanger kun je deze signalen opvangen. Een GPS ontvanger,
ontvangt altijd signalen van minstens 3 satellieten. In navigatiesystemen zit een GPS ontvanger en
stelt constant de actuele locatie vast en past de routebeschrijving aan als dat nodig is.
Paragraaf 1.6 Topografie
Bij topografie leer je kenmerken van een land of verschijnsel aan de ligging te koppelen.
Plaatsbeschrijving
Topografie of plaatsbeschrijving is het beschrijven en in kaart brengen van zichtbare objecten en
geografische verschijningsvormen. Een beperkte definitie van topografie is het deel van het vak
aardrijkskunde dat zich richt op het ontwikkelen van een kaartbeeld (mental map).
Het nut van topografie
Een van de doelen van aardrijkskunde is het ontwikkelen van een mental map. Deze mentale
kaartbeelden kunnen in allerlei situaties ingezet worden. Verschijnselen en gebeurtenissen in het
journaal of een boek kunnen met een goed mentaal kaartbeeld in een geografische context geplaatst
worden. Het kunnen beantwoorden van de vraag; waar? Is een voorwaarde om de vraag’; waarom
daar? Te kunnen beantwoorden. Kinderen moeten niet alleen een mentale atlas opbouwen, maar
ook leren om deze in zoveel mogelijk situaties toe te passen.
De keuze van de basistopografie
Om een goede mental map aan te leggen zijn topografielessen nuttig, maar niet zoals dat vroeger
gebeurde. Het Cito heeft samen met het KNAG een lijst van 300 namen samengesteld. Dit past beter
binnen een minimumprogramma van 1 uur aardrijkskunde per week in groep 6 en herhaling is ook
meer mogelijk. Deze lijst wordt ook door het Cito gehanteerd bij de cito-toets in groep 8. Bij het
opnieuw samenstellen van deze lijst in 2006 heeft men zich laten leiden door zes uitgangspunten:
1. De kerndoelen
2. Aantal namen in de lijst
3. Aantal inwoners van steden en landen
4. Ankerpunten op de kaart
5. Belang voor thematische kaarten
6. Schrijfwijze
Hoofdstuk 3 Landschappen in Nederland
Paragraaf 3.1 Zandlandschap
Het zandlandschap beslaat zo’n 40% van het Nederlandse landschap en is vooral ten oosten van de
lijn Groningen en Bergen op Zoom te vinden. Het is het oudst bewoonde gebied door de hoge ligging.